[Persijn, Reinier van]
PERSIJN (Reinier van), geb. te Alkmaar omstreeks 1615, overl. te Gouda in Nov. 1668, zoon van Pieter Harmensz. v.P. (II kol. 1097) en Maritgen Glimmer. Hij oefende zich in de graveerkunst bij Cornelis Bloemaart en Theodorus Matham. Te Rome bracht hij met hen, J. Sandrart en M. Natalis in prent de beeldengalerij van prins Justiniani, aldaar verschenen in 1631. In 1642 woonde hij te Amsterdam, in het laatst van 1645 reeds te Gouda, waar hij, vermoedelijk doopsgezind zijnde, op 2 st. 's weeks ten behoeve der schutterij gesteld werd. In 1646 moet hij nogmaals Rome bezocht hebben, blijkens zijne prent van de werken van barmhartigheid van S. Caecilia naar Domenicho. Na zijn tweede huwelijk bleef hij te Gouda in het huis zijner vermogende vrouw wonen; 's jaars vóór dien echt was hij er als schutter beëedigd (remonstrantsch geworden?). Tot zijne graveerwerken behooren nog een 30-tal fraai uitgevoerde portretten, een paar tafereelen uit de fabelleer naar Sandrart, de ongeloovigheid van Thomas naar W. Pz. Crabeth, 13 bladen viervoetige dieren naar A. Cuyp, een zesvels kaart van de Zijpe met veel bijwerk, het klokje en het zegel van het verwoeste dorp Vroone (de origineele koperplaat in het Museum te Alkmaar) en het titelblad naar mr. Bruno Bruinvis voor mr. Joh. Beets' Poezy (Hoorn 1668). Persijn schilderde ook verdienstelijk: Kramm noemt van hem een ‘Belisarius in ongenade in de grot’ en meldt, dat zijn werk ook in de Keizerlijke Galerij te Weenen voorkomt. Aan sommige zijner prenten voegde P. latijnsche versjes toe. De gouwenaar Aert van Waes was zijn leerling. P. is 12 Oct. 1642 te Gouda gehuwd met Elisabeth Dircksd. van Raemburch en 25 April 1656 te Waddingsveen met Maria, dochter van Wouter
Pietersz. Crabeth en Adrian a Gerrits Vroesen. De tweede vrouw overleed kinderloos, vermoedelijk in het begin van 1662; voor een bedrag van ƒ 2000, door haar aan haar minderjarigen broeder Pieter vermaakt, verhypothekeerde Persijn zijn huis op de Markt. Een zoon uit het eerste huwelijk was wellicht Marten v.P., die 20 Jan. 1685 als doopsgezinde vrijdom van de schutterij bekwam en wiens boedel in Febr. 1699 desolaat was.
Zie: Kramm, De levens en werken; Obreen's Archief VI, 62-64, 287; Bruinvis, Beeldende kunstenaars te Alkmaar, 25.
Bruinvis