| |
[Pell, John]
PELL (John), of Pellius, geb. te Southwick in Essex 1/11 Mrt. 1610/11, gest. te Londen 12 Dec. 1685, jongste zoon van John Pell, uit aanzienlijke familie en volgens sommigen predikant, en Mary Holland van Halden in Kent, werd na het verlies zijner ouders (zijn vader in 1616, zijne moeder in 1617) reeds op 13-jarigen leeftijd toegelaten op het Trinity College te Cambridge, gaf er blijk van onverzadelijke weetgierigheid, werd in 1628 bachelor of arts, stond reeds toen in correspondentie met den hoogleeraar Briggs, die hem 25 Oct. 1628 een brief toezond over de door Vlacq (II kol. 1503) en Ez. de Decker (I kol. 690) aangevulde en te Gouda ter perse gelegde tafels van briggiaansche logarithmen (Letters on scientific subjects, Birch mss of the Br. museum, ed. by the Hist. Soc. of sc, red. Halliwell (Lond. 1841) en bevriend met den wiskundige Gellibrand (1597-1636). In 1630 bevorderd tot M.A. gaf P. dat jaar uit eene Description and use of the quadrant (Oxford 1630) en werd in 1631 verbonden aan de hoogeschool te Oxford, waar hij groote reputatie genoot ook om zijne kennis van latijn, grieksch, hebreeuwsch, arabisch, italiaansch, fransch, spaansch en hollandsch, hoewel de lust tot wiskunde de overhand behield. Hetzelfde jaar verschenen zijne Commentationes in cosmographiam Alstedii (Oxf. 1631) en na zijn huwelijk op 3 Juli 1632 met Ithumaria, dochter van Henry Reginolles van Londen, nog een Astronomical history in observations of
| |
| |
heaven by annotations and appearances (Oxf. 1633), een Eclipticus prognosticum (Oxf. 1633), en in 1634 eene vertaling der astronomische tafels van Ph. Lansbergen (II kol. 755); ook berekende hij tusschen 1630 en 1640 met Walter Warner eene verloren gegane antilogarithmentafel, de eerste in haar soort. In 1639 - zijn eenige en oudere broeder Thomas was in 1635 naar Amerika vertrokken - woonde P. te Londen en schreef er voor Sam. Hartlib An idea of mathematics, waarin het denkbeeld van een soort wiskundige encyclopedie en ook andere, eerst in moderne tijden verwezenlijkte voorslagen ontwikkeld werden (zie de inhoudsopgave bij Chauffepié, Dict. histor. i.v. Pell), eerst later gedrukt als appendix in Durie's Reformed School (London 1650) en dat, in handschrift gezonden aan Mersenne te Parijs en Descartes in Holland, met hunne critieken en P.'s repliek (1 Nov. 1639, 21 Nov. 1639, 10 Dec. 1639, 8 Febr. 1640), volgens een uitvoerig bericht van Collins aan Oldenburg voor Leibnitz (Rigaud, Corresp. of scientif. man of the 17th century I (Oxford 1841) 246-47), dat ook nog andere bizonderheden geeft, aanvankelijk in het bezit van Theod. Haak, een te Londen wonend hollandsch lid van de Royal Society, opnieuw is uitgegeven door Hooke in zijne Philosophical collections (Lond. 1679-82) V, 127. Aan Mersenne deelde P. ook waarnemingen mede over de declinatie van den magneetnaald (24 Jan. en 29 Mrt. 1640), door gene ten deele ook medegedeeld aan Descartes, die zijne observaties juist oordeelde (Oeuvres de Descartes II (Paris 1898) 459-60; III (ib. 1899) 45, 51, 219); ook was hij bevriend met den bekenden John Durie of Duraeus, die
lutherschen en calvinisten trachtte te vereenigen, in 1640 bij Hartlib te Londen verbleef en weldra wederom in Holland vertoefde. Na de geboorte van een zoon John in Febr. 1643, werd P. zelf door invloed van den wetenschappelijk aangelegden engelschen resident in den Haag, William Boswell, als opvolger van Hortensius (I kol. 1160) in Dec. 1643 benoemd tot hoogleeraar in de wiskunde aan de illustre school te Amsterdam, waar hij ook verkeerde in den van het calvinisme afkeerigen kring van Adam Boreel, Petr. Serrarius, Joh. Moriaen en Ravius en waar Vossius meermalen P's scherpzinnige lessen over Diophantus (van welken mathematicus P. een nagenoeg persklare gecommentarieerde bewerking naliet, die hij alleen op verzoek van Golius in 1645 had terzijde gelegd) bijwoonde (Vossius, de Univ. math. nat. et const. lib. (Amst. 1650) 37-38; voorts van Lennep, Ill. Amstelod. Athenaei memorabilia (Amst. 1832) Nadat Longomontanus - die reeds vroeger door eene Cyclometria ex lunulis reciproce demonstrata (Hafniae 1612) de mogelijkheid der cirkelquadratuur had betoogd - eene Rotundi in plano seu circuli absoluta mensura (Amst. 1644) had uitgegeven, gaf P. daartegen in plakkaatvorm eene tot dusver onvindbare Refutatiuncula (Augustus 1644), waarin hij aantoonde dat de omtrek van den omgeschreven regelmatigen 256-hoek < 3, 14176, zoodat π nog kleiner moet zijn en gebruikt daarbij voor het eerst eene formule, essentieel overeenkomende met t g 2 α = 2 t g α / 1 - t g2 α, die, na Longomontanus' verweerschrift Ἐλάγξεως Joh. Pellii contra Chr. S. Longomontanum de mensura circuli
ἀνασϰεύη (Hafn. 1644)) bewezen wordt in de aan P. gerichte adhaesiebrieven van Roberval, Hobbes, Carcavy, Ch. Cavendish, Le Pailleur, Wolzogen en Cavalieri. Door bemiddeling van de Wilhem door Fred. Hendrik benoemd tot hoogleeraar in de wiskunde van de illustre
| |
| |
school te Breda, waar hij Juni 1646 zijne lessen opende met een redevoering, (afgedrukt in de Inaug. illustris scholae ac collegii Auriaci (Bredae 1647) 168-83), gaf P. deze met getuigenissen ook van Mersenne, Descartes - voor wien hij overigens geene bijzondere neiging koesterde (Rigaud, l.c.) - en Joh. Ad. Tasse te Hamburg uit in eene vertraagde repliek als Controversy with Longomont. concerning the quadrature of the cercle (Amst. 1646), vertaald als Controversiae de vera circuli mensura anno 1644 exorta etc. pars prima (Amst. 1647), waarin bovengenoemde formule ingenieus werd toegepast (Jacoli in Bolletino di bibliogr. et di storia delle sc. mat. e fis. (Boncompagni) II (1869) 299-312; Bibliotheca math. (Eneström) S. III T. IX (1908) reg.). Onder P.'s correspondentie tusschen de jaren 1641 en 1650 met Ch. Cavendish, broeder van William, markies van Newcastle, welke berust te Londen, Brit. mus., Birch coll., zijn wellicht nadere gegevens te vinden omtrent het verhaal van den indruk, dien Roberval ondervond, toen deze te Parijs in 1648 of 1649 door Ch. Cavendish het beweerde plagiaat van Descartes aan Harriot ontdekte en dat later, op P.'s gezag, door Wallis in zijn Algebra (1685) is openbaar gemaakt (Oeuvres de Descartes II (Par. 1898) 460). Bedankt hebbende voor den door den dood van Ravensperg (21 Apr. 1650) opengekomen leerstoel te Utrecht (Loncq, Hist. schets utr. hoogeschool (Utr. 1886) 81) (twee grieksche brieven van P.'s zuster Bathsua Makin, die, in dezelfde vakken ervaren als haar broeder, voor de geleerdste vrouw in Engeland gehouden werd, zijn afgedrukt in A.M. Schuurman, Opuscula
(1648)), keerde P. in 1652 uit Breda naar Engeland terug, waar hij door Cromwell aanvankelijk werd belast met het houden van wiskundige lezingen, maar in 1654 benoemd is tot diens resident te Zürich met het doel de zwitsersche kantons van Frankrijk af te trekken en van welke zending P.'s officieele rapporten aan Thurloe en Sam. Morland (Brit. Mus. Lansd. mss en Sloane ser.), verwerkt in Rob. Vaughan, the Protectorate of Cromwell (Lond. 1838), van groot historisch belang zijn. Bekend was hij te Zürich o.a. met Joh. Herm. Hollinger, wien hij Juni 1654 het eerste afgedrukte blad van den samaritaanschen Pentateuch aanbood (Archief Nederl. kerkgesch. IV (1893) 317); P.'s oudste dochter huwde 3 Febr. 1656 met den kapitein Raven. Echter nam hij 23 Juni 1658 met eene latijnsche oratie te Zürich afscheid en arriveerde 13 Aug. 1658 te Londen, drie weken vóór Cromwell's dood. Eenige duistere diensten aan de royalistische partij en de anglicaansche kerk bewezen, verzekerden echter zijne positie ook na de restauratie: 31 Mrt. 1661 werd hij door Rob. Sanderson, bisschop van Lincoln, deken en Juni 1661 priester gemaakte; Gilb. Sheldon, bisschop van Londen, begiftigde hem met de predikantsplaats te Fobbin in Essex, een overigens ongezonde streek, in 1663 - P.'s vrouw was inmiddels 11 Sept. 1661 overleden - met het vicariaat van Laindon, terwijl hij P. (7 Oct. 1663 ook theol. dr. geworden), tevens tot huiskapelaan nam bij zijne verheffing tot den bisschopszetel van Canterbury. Een bisdom - P. hertrouwde vóór 1669 - werd voor P. verwacht, maar zorgeloos in wereldsche zaken, werd zooveel van hem geprofiteerd, dat hem dit ontging door een hopeloozen schuldenlast en gebrek, dat hem soms onmachtig maakte om zich
zelfs papier en inkt te verschaffen. Reeds bij de oprichting der Royal Soc. 20 Mei 1663 tot lid gekozen, beval dit lichaam hem den franschen koning als diens pensionnaire aan, doch P.'s zaken verwarden
| |
| |
zich zóódanig, dat hij tweemalen in gijzeling geraakte. Eenige jaren woonde hij als gast bij William, derden lord van Brereton, zijn pupil te Breda, in Cheshire en met zijne kinderen - hij liet vier zonen en vier dochters na - in 1671 ook in de nabijheid; geruimen tijd ook ten huize van zijn vriend, den mathematicus John Collins (1625-1683), eveneens zijn schuldeischer en die P. vooral als algebraicus hoogschatte (zie Rigaud, a.w., reg., Commercium epist. J. Collins et aliorum de analysi promota (London 1712; herdr. door Biot en Lefort, Paris 1856) en Leibnitz, Math. schriften ed. Gerhardt I (Berlin 1851). In Mrt. 1682 vond hij een toevluchtsoord in het college of physicians, doch zijn gezondheidstoestand maakte verwijdering noodzakelijk; opgenomen bij een zijner kleinkinderen te Westminster, werd hij vandaar weer gevoerd naar de woning van den voorlezer in de kerk van St. Gillis, waar hij weldra overleed. Waar P. verbleef, liet hij een grooten voorraad handschriften na: zoo waren in de 18e eeuw in de boekerij op Brereton Hall nog zijne bewerking van Diophantus, die van het 2e en 10e boek van Euclides en van Archimedes ook de Ψαμμιτής; de meeste mss. berusten thans in 40 deelen op het Britsch museum, waaronder ook zijne brieven met vele beroemde tijdgenooten: William Petty, Hartlib, Brereton en Brancker, (gedrukt in de Appendix in Vaughana. w., evenals andere in Halliwell, Coll. of letters ill. the progress of sc. in Engeland (Lond. 1841); Rigaud a.w. en Collins a.w.). Ook was P. bevriend met Boyle, te wiens huize hem 2 Febr. 1673 ook Leibnitz bezocht (zie zijn brief aan Oldenburg,
Collins a.w., 86-91 en Leibnitz, a.w., 27-31). Van zijne bewaard gebleven grootere opstellen zijn te noemen de Tabulae directoriae ad praxin mathematicam conferentes (1628), een geschrift over Sundials (1628), eene Apologia pro Franc. Vieta (Sloane mss. 4397), terwijl hij 5 Dec. 1661 met Will. Sancroft een schema gaf tot herziening van den kalender en in 1664 een geschrift richtte aan Theod. Haak over het paaschfeest ten gunste van den nieuwen stijl. Andere nog vindt men genoemd in Ball, History of the study of mathematics at Cambridge (Cambr. 1889) 40-41). Zeer moeilijk was P. echter tot eenige publicatie te bewegen. Bekend geworden met Joh. Heinr. Rahn's (lat: Rhonius), Teutsche Algebra oder algebraische Rechenkunst (Zürich 1659), werd deze door Thom. Brancker in het engelsch vertaald als Introduction to Algebra (Lond. 1668) met hulp en ook toevoegsels van P., wien men echter ten onrechte de uitvinding toeschrijft van het deelteeken (in den vorm ÷), dat reeds in het oorspronkelijke voorkomt (Bibl. math. (Eneström) S. II T. I (1887) 96; IV (1890) 26; S. III T. III (1902) 113). Hoewel zeer ervaren op het gebied der onbepaalde vergelijkingen, heeft P. ook niets te maken met de vergelijking a x2 + 1 = y2, tot welker oplossing in 1657 Fermat alle mathematici uitdaagde en die ten onrechte P.'s naam draagt, hetgeen alleen te verklaren is, doordat hij voor genoemd werk een herdruk bearbeidde van de door Wallis en lord Brouncker gegeven en reeds in Wallis' Commercium epist. de questionibus quibusdam math. nuper habitum (Oxon. 1658; herdr. in Oeuvres de Fermat ed. Tannery et
Henry III, (Paris 1896) gedrukte oplossing der vergelijking in geheele getallen (zie: Car. Ferd. Degen, Canon Pellianus (Hafn. 1817); Eneström in Bibl. math. S. III T. III (1902) 125, 175 en vooral 204-227; Konen, Gesch. der Gleichung t2 - Du2 = 1 (Lpz. 1901); E.E. Whitford, the Pell equation
| |
| |
(New-York 1912) en Oeuvres de Fermat ed. Tannery et Henry, IV (Par. 1912), XVIII: l'équation dite de Pell, bibliographie). Wèl vindt men in genoemd toevoegsel van P. zijne manier van marginale registreering der opeenvolgende stappen in de reductie van vergelijkingen. Voorts gaf hij nog uit een Table of tenthousand square numbers (Lond. 1672). terwijl later nog van hem is gedrukt On the day fatality of Rome in Aubrey's Miscellanies (Lond. 1721). In het algemeen leidde P.'s aanduiding van nieuwe methoden tot geen blijvend succes en wordt zijn roem op wiskundig gebied niet door praestaties gerechtvaardigd.
Zie voorts: Schouburg van in- en uitl. letterkunde 1805, I, v, 89-92; Ersch und Gruber, Allgem. Encyclop. (1841) i.v.; Huygens, Oeuvres complètes I (La Haye 1888); II (ib. 1889) en IV (ib. 1891) reg. en Dict. of Nat. Biogr. XLIV (1895) i.v. met de daar genoemde bronnen.
de Waard |
|