[Otten, Gerard]
OTTEN (Gerard), geb. 25 Maart 1592 te Maren bij 's Hertogenbosch, gest. te Antwerpen 7 Dec. 1675. Hij studeerde eerst te 's Hertogenbosch aan de pauselijke school, vervolgens te Douai en werd 8 Juni 1617 priester gewijd. Benoemd tot pastoor te Maesland vervulde hij 9 maanden deze betrekking, tot hij 15 Jan. 1619 in de sociëteit van Jezus trad. Daarna trok hij als zendeling naar de noordelijke Nederlanden waar hij op verschillende plaatsen het terrein verkende en ontgon, de voortzetting van zijn werk aan anderen overlatend. In 1629 was hij procurator van het Jezuïetencollege te 's Hertogenbosch en wist bij de capitulatie der stad gedaan te krijgen, dat hij zelf en nog een Jezuïet in het gebied der Meijerij mocht blijven, zoodat hij kon voortgaan met aan de inwoners der stad geestelijke hulp te verleenen. Waarschijnlijk vond hij in de heerlijkheid Ravenstein een geschikte verblijfplaats. Ook het land van Tiel werd toen door hem verzorgd. In 1639 ging O. naar Harlingen en bediende er deze stad, Franeker en een tiental dorpen, waar op een bevolking van 7200 zielen slechts 670 katholieken geteld werden. Veel hulp ondervond O. op zijn moeilijke tochten van een bekeerling, Jan Hendriks, die zijn huis en zijn geld ter beschikking van den pater stelde. Dit was des te gewichtiger, omdat in heel die streek nog geen drie burgers waren, die gevoeglijk een priester konden huisvesten. In 1642 richtte O. in het gebied van Wamel en Doodendaal een vaste statie op ten huize van de familie de Roover en arbeidde er vele jaren te midden van een grootendeels katholieke bevolking. In 1672 verleende hij te Arnhem zijn medewerking aan het aldaar opgerichte college, maar keerde in 1673 naar de zuidelijke Nederlanden weder. Maar de liefde tot zijn dierbare missie was
in hem zoo sterk, dat hij verlof vroeg en verkreeg om te mogen wederkeeren. Op zijn reis daarheen werd hij door een plunderende bende overvallen, waarbij de schrik den grijsaard zoo aangreep, dat hij sinds dien het gebruik van zijn geest verloor. Het Gheestelijck A.B.C. Boecxke om wel te doen de geestel. exercitien van bidden op de manier v.H. Ignatius. (Loven 1655), is van zijn hand, evenals 18 andere werkjes.
Zie: Archief Bisd. Utrecht I, 444; II, 473; IV, 102, 103; C. Waldack, Historia Prov. Flandrobelgicae (Bruxellis 1867) 92; W.v.d. Heijden, Verhaal van de verrigtingen der Jezuieten in Friesland (Leeuwarden, 1842) 176; C. Sommervogel, Bibliothèque d.l. Comp. de Jésus (Bruxelles 1890) VI, 14.
Derks