hem in Jan. van het volgend jaar de titel van hoofdcontroleur werd toegekend. In 1814 ontving hij van koning Willem I de opdracht, in geheel België kantoren van waarborg der gouden en zilveren werken in te stellen, den dienst aldaar te regelen en zelf den post van inspecteur over de ingestelde kantoren te aanvaarden. Brussel werd hem als standplaats aangewezen. In hetzelfde jaar trad v.M. te Rijswijk in het huwelijk met Catharina Maria Pasteur.
Twee jaar later, Juli 1816, werd hij bij Kon. Besluit tot redacteur der Alg. Nederl. Courant benoemd, die tegelijk onder den titel Gazette générale des Pays- Bas verscheen. Toen de bekwame man in 1830 bij de belgische revolutie Brussel moest verlaten, was hij eenigen tijd zonder betrekking, waarschijnlijk ten gevolge van zijn omgang met enkele leiders van de omwenteling. Eerst in 1834 werd hem de betrekking van inspecteur bij den Waarborg in Noord-Nederland opgedragen en in 1840 die van inspecteur-generaal der kantoren van Waarborg in ons land, ‘met zitting en rang in het college van raden en generaal-meesteren der Munt’. Hij woonde voortaan in Utrecht, waar hij zich in de voornaamste kringen der maatschappij bewoog en zijn vrijen tijd grootendeels aan de beoefening der letteren wijdde, totdat hij er in 1859 overleed. Ook hield hij zich hier onledig met de studie der nederl. taal, getuige zijn doorschoten exemplaar van Weilands Nederduitsche Spraakkunst.
Van Marle was lid van het Prov. Utrechtsch Genootsch. v.K. en W. en 11 jaar lang directeur en secretaris van 't Bestuur daarvan; verder lid van de Maatsch. v. Ned. Letterk. te Leiden en van den ‘Zondag’, een vereeniging van geestige en geletterde vrienden, die de gebeurtenissen van den dag in 't vaderland en daarbuiten bespraken en aan elkanders oordeel onderwierpen. Op een andere, soortgelijke vereeniging, ‘Woensdag’ genaamd, hield v.M. een verhandeling over Ossian en eene over de Moederlijke afkomst van Margaretha van Parma. Ten slotte kunnen als geschriften van dezen talentvollen man worden genoemd: Rijmelarij (Leiden 1814; 2 drukken in één jaar) en Essai sur la necessité du rétablissement du royaume des Pays-Bas (den Haag 1833); terwijl hij met Verwey Mejan schreef: De voorwaarde der afscheiding van Holland en België, in verband beschouwd met den algemeenen toestand van Europa (1833). Verder schreef hij nog een aantal geestige of wel grappige opstellen in de Mengelingen van 't genootsch. Concordia, waarvan v.M. voorzitter was, alsmede bijdragen in poezie en proza in den Belgischen Muzen-almanak; voorts gedichten in het Nieuw Liederenboekje, dat in 1813 op naam van Bilderdijk en Wiselius werd uitgegeven.
Zie: Konst- en Letterbode 1859, II, 377; Verslag van de Alg. vergadering v. 't Prov. Utr. Genootsch. 1860, F. Bezemer, Nieuws uit oude boeken (Leiden z.j.) 101 vv.; en Levensber. Letterk. 1861, 153.
Zuidema