[Mahne, Willem Leonard]
MAHNE (Willem Leonard), 26 Mei 1772 te Amsterdam geboren en 20 Mei 1852 te Leiden gestorven. IJverig leerling van prof. Wyttenbach, bekwaamde hij zich vooral in de grieksche en latijnsche letteren en genoot den roem een smaakvol latinist te zijn. Na in zijn Diatribe de Aristoxeno philosopho Peripatetico (1793) een eerste en veel belovende proef zijner bekwaamheid te hebben gegeven, werd hij in 1794 tot rector der latijnsche school te Amersfoort benoemd. Vanhier vertrok hij in 1809 in gelijke betrekking naar Zierikzee, terwijl hem in 1817 het professoraat in de bespiegelende wijsbegeerte en oude letteren aan de toen pas gestichte hoogeschool te Gent opgedragen werd. Tijdens den belgischen opstand van 1830 nam hij de wijk naar Vlissingen, vanwaar hij zich naar Leiden begaf, waar hij een collegie opende over de Historia literaria der Grieken en Romeinen. Na den dood van prof. Reuvens, in 1835, nam hij op verzoek der litt. faculteit diens lessen over de romeinsche autiquiteiten waar. In 1842, op 70-jarigen leeftijd, emeritus geworden, bleef hij die lessen nog voortzetten tot 1846, toen Cobet ze van hem overnam (zie kol. 243).
Mahne was lid van de Maatsch. der Ned. Letterk. en van vele andere geleerde genootschappen. Zijn talrijke geschriften vindt men opgegeven in onderstaand levensbericht; hier mogen alleen genoemd worden zijn Epistolae Sodalium Socraticorum Philomathiae (1812), zijn Crito sive Dialogus de Literarum in primis Latinarum studio recte colendo (1816), zijn Vita Danielis Wyttenbachii (1823), benevens zijn Schola de Antiquitatibus Romanis (1844) en zijn Miscellanea Latinitatis (1844).
Zijn portret is gelithographeerd door Lemonnier, e.a.
Zie: Levensber. Letterk. 1852, 77; van Kampen, Gesch. Ned. Letterk. II, 557 en III, 235; Bibl. Critica III, 47, 128, en Alg. Konst- en Letterb. 1829, no. 49, 1845, no. 20 en 21, 1848, No. 28 en 1851, No. 45 en 46.
Zuidema