[Maelwael, Johannes]
MAELWAEL (Johannes). Bij de beeldhouwers Sluter en van de Werve sloot de schilder Maelwael zich niet onwaardig aan, als derde lid van dien doorluchtigen trits van Nederlanders, die de kunst aan het hof van Philips den Stoute van Bourgondië tot zulk een hoogen trap van bloei brachten. Maelwael had zijn opleiding te Parijs ontvangen en werd in 1397 door genoemden hertog in dienst genomen, ter vervanging van den overleden Jean de Beaumez. Weldra stond hij in zoo hooge gunst bij den vorst, dat deze in 1400 het losgeld betaalde voor twee van Maelwaels neven, die op hun terugreis uit Parijs, waar zij de goudsmeedkunst beoefend hadden, door de Brabanders gevangen genomen waren. Maelwael bleef in dienst van het hof van Bourgondië tot zijn dood, in 1410. Hij was het, die de Put der Profeten in de kerk van Champmol en het beeldhouwwerk aan het grafmonument van hertog Philips stoffeerde. De ‘estoffaige’ van goede beeldhouwwerken werd destijds aan speciale kunstenaars opgedragen, even begaafd in hun vak als de beeldhouwer in het zijne. Vermoedelijk bestaan er slechts twee schilderstukken van Maelwael, beide den dooden Christus voorstellende, die thans een plaats in het Louvre te Parijs gevonden hebben. Bovendien bezit de bibliotheek der Universiteit van Heidelberg een missaal, waarin sommige der miniaturen hoogstwaarschijnlijk van Maelwaels hand zijn.
Het is nagenoeg zeker dat Maelwael gesproten was uit een nijmeegsch, althans geldersch kunstenaarsgeslacht: de schilder Herman Maelwael, komt voor in een nijm. rekening van 1382; Willem M., eveneens schilder, in 1388 (v. Hasselt, Geld. Maandw. I, 88) en heer Johan M., priester, benevens Mechteld M., wed. van Arnold, beeldesnijder, in een nijm. schepenprotocol van 6 Jan. 1413.
Zie: F.A. Hoefer in Bijdr. en Meded. van Gelre, VI, 127; Alph. Germain, Les Neerlandais en Bourgogne (Brux. 1809) 48 volgg. en passim.
van Schevichaven