Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 783]
| |
school van Hegius, en bleef daar tot omstreeks 1500. Daarna studeerde hij in Leuven onder Paludanus; later was hij te Bazel, waar hij zich op de medicijnen toelegde. Vóór alles was hij echter humanist en theoloog; hij was bij Froben als corrector aan de drukkerij verbonden, en verzorgde als zoodanig Erasmus' Adagia-uitgave van 1515, schreef grieksche verzen ter inleiding op diens Plutarchus-vertalingen, en gaf colleges in het Grieksch. Van 1515-21 was hij rector der zwolsche fraterschool; hij genoot toen een grooten naam als ‘drietalig’ geleerde. In dien tijd (1517) viel het overlijden van zijn deventer ambtgenoot. Murmellius, naar men meende door vergif. L. is hiervan beschuldigd, en, naar Murmellius' biograaf Reichling aantoont, niet zonder goede gronden. Vooral Herman Buschius heeft moeite gedaan de overtuiging ingang te doen vinden, dat hierbij aan misdaad moest worden gedacht. Van Zwolle is L. naar Amersfoort gegaan; dat hij later in Antwerpen en Bazel zou hebben gewoond, mist zekerheid. Als latijnsch dichter beteekende hij niet veel; bisschop Philips van Bourgondië, Dorpius en Erasmus zijn o.a. door hem bezongen. Grooter is zijne beteekenis geweest als paedagoog, en als schrijver van studieboeken over de ‘figuren’ en over de Dialectica van Petrus Hispanus. Daarin geeft hij blijk in de klassieken zoowel als in de schrijvers der renaissance goed thuis te zijn. Hij was een groot bewonderaar van Erasmus, wiens Lof der Zotheid hij van een commentaar voorzag; het is deze gecommentariëerde Moria, welke door Holbein is geïllustreerd. Zeer waarschijnlijk heeft echter Erasmus zelf een groot aandeel aan de samenstelling van den commentaar gehad. Ook op theologisch gebied was hij Erasmus' schaduw. Hij volgde den meester op den weg van reformatorischen strijd; er bestaat o.a. een verweerschrift van L. tegen een zwolschen Dominicaan, die hem van Luthersche ketterij had beschuldigd. Ook door zijn optreden voor onderwijshervorming lag L. met de bedelmonniken overhoop. Niet onwaarschijnlijk neigde hij meer naar de eigenlijke reformatie dan zijn leermeester en voorbeeld. Zijne voornaamste werken zijn de bovengenoemde: De figuris et tropis opusculum (Swollae 1520); Commentarioli in Dialecticen (Zwolle 1520); zijne aan Philips van Bourgondië opgedragen beschrijving van Utrecht (bij Geldenhauer, Germanic. histor. illustr., Marpurgi 1542); zijne Epistola theologica (bij Kappens, Kleine Nachlese (Leipz. 1733) IV, 500). Zie: H.C. Rogge, G.L., in Ned. Arch. v. Kerkgesch. VII (1899), 207-220; Delprat, Fraterhuizen (Arnh. 1856), 95; Hofman Peerlkamp, De vita Belgarum etc. (Brux. 1822), 26; Allen, Opus epist. Erasmi II, 407; J. Lindeboom, Het Bijbelsch humanisme (Leiden 1913), 145-152. Lindeboom |
|