voorlezingen voor de studenten in de rechten, nadat de Senaat in 1600 geweigerd had hem de bevoegdheid ‘praesidendi publice’ te verleenen. Dat zijn onderwijs op prijs gesteld werd, bewijzen de vereeringen, die de Senaat hem daarvoor toelegde. In 1611 werd hij als extraordinarius belast met het onderwijs der Instituten. Naar Bronchorst mededeelt op voorwaarde, dat hij aan de examens en promoties zou deelnemen, doch ten aanzien van het honorarium met den hoogleeraar Lettingius (zie II kol. 811) als één zou gelden. Bronchorst deelt dit mede op Juli 1612. Men vergelijke daarmede echter het bericht, dat Lindershausen 4 Jan. 1613 door Bronchorst tot doctor werd gepromoveerd ‘cum jam biennium egisset professionem Institutionum Juris sub titulo Licentiati, quem dicebat se Marpurgi consecutum’. In Nov. 1613 werd hij ordinarius; Lettingius had het professoraat toen reeds met het rectoraat der triviale school te Leiden verwisseld. In 1621 werd hij op de nominatie voor rector-magnificus geplaatst, maar niet benoemd. Wegens ongesteldheid verkreeg hij in 1640 emeritaat.
Zijn portret komt voor op pag. 105 van Alma Academia Leidensis.
Zijn zoon Johannes komt in het leidsche Album voor op 16 Febr. 1624 en 25 Sept. 1627.
Zie: M. Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogeschool II, T. en B., 95, 267; Diarium Ev. Bronchorstii 124, 128, 137, 162; P.C. Molhuysen, Bronnen gesch. der Leidsche Universiteit I ('s Grav. 1913) reg.
van Kuyk