[Landt, Jacobus]
LANDT (Jacobus), geb. 6 Jan. 1796 te Rotterdam, overl. 31 Oct. 1830 te Amsterdam. 3 Nov. 1814 werd hij te Leiden ingeschreven als student in de geneeskunde en reeds gedurende zijn studietijd trok hem de ontleed- en natuurkunde van den mensch met de vergelijkende ontleedkunde bijzonder aan.
In 1815 onderbrak hij zijne studiën om de wapenen op te nemen ter verdediging van zijn vaderland. In 1818 werd hij met goud bekroond voor zijn antwoord op de prijsvraag: Quaenam est vera doctrina indicationum, uitgeschreven door de geneeskundige faculteit te Leiden, en in 1819 kreeg hij voor de beantwoording van de prijsvraag: Quaeritur sententiarum, quae anatomicis, tam antiquoribus, quam recentioribus, de arteriarum structura fuerunt, historia critica, etc. eveneens te Leiden uitgeschreven, eene gelijke belooning. In 1819 werd hij bevorderd tot doctor in de geneeskunde na verdediging van een Specimen medicum inaugurale de aetate puerili (L.B. 1819). Hij vestigde zich te Rotterdam en dank zij zijne kennis en zijne karaktereigenschappen werd hij als geneesheer algemeen geacht en verkreeg hij weldra eene uitgebreide praktijk. Bij de oprichting van de geneeskundige school te Rotterdam (1828) werd hij benoemd tot lector in de ontleed- en natuurkunde van den mensch en in Sept. van dat jaar aanvaardde hij deze betrekking door het houden van eene openbare les, terwijl hij tevens optrad als secretaris van het college van lectoren.
Het bleek hem echter spoedig, dat hij te gelijk met het uitoefenen eener uitgebreide medische praktijk geen voldoenden tijd kon besteden aan de voorbereiding zijner lessen, vooral die in de physiologie, zoodat hij de benoeming tot hoogleeraar aan de geneeskundige school te Amsterdam aannam, niettegenstaande het hem moeite kostte zijne eervolle positie te Rotterdam op te geven. Hij hoopte echter zich in Amsterdam meer aan de studie te kunnen wijden en toch als consultatief geneesheer op medisch gebied nog voldoende nut te kunnen stichten.
Slechts enkele weken was hij in zijne nieuwe betrekking werkzaam, toen hij werd aangetast door eene ernstige ziekte, waaraan hij overleed daags vóór hij zijn ambt officieel zou aanvaarden, met het houden eener inaugureele rede: Over de rechtmatige uitoefening der geneeskunde, een rijke bron van geluk (Rott. 1831).
Gedurende den korten tijd van zijn lectorschap te Rotterdam verscheen van hem: Verslag wegens den staat der genees-, heel-, vroed- en artsenijbereidkundige school te Rotterdam, uitgebracht ter gelegenheid van het eerste examen der kweekelingen aan dezelve op 15 Sept. 1829. (Rott. 1829).