geteisterd werd, zag hij zich reeds 1570 met al degenen die evenals hij dat recht bestreden, eruit gezet. De teleurstelling daarover zal er wel niet vreemd aan geweest zijn, dat de acta der volgende jaren hem herhaaldelijk doen zien in oppositie tegen allerlei maatregelen van het consistorie, o.a. ook tegen de vervanging van den psalmbundel van Utenhove door dien van Dathenus. Nadat hij in 1570 was aangewezen voor het houden van propositiën, als destijds met het oog op voorziening in den predikantennood, bij wijze van opleiding gebruikelijk waren; en er reeds in 1572 - echter voorbijgaand - sprake van was geweest dat hij in Dordrecht hulp zou gaan verleenen, werd hij 21 Nov. 1574 te IJselmonde beroepen tegen een traktement van 31 ponden vlaamsch per jaar. Tenzij een bericht, dat Jan Lamoot 21 Mrt. 1575 onder de kerkeraadsleden der nederduitsche vluchtelingenkerk te Colchester noemt (J.H. Hessels, Eccl. Lond.-Bat. Arch. III (Cantabr. 1897) no. 327), op hem ziet, zal hij toen wel aan dat beroep terstond gevolg gegeven hebben; in allen gevalle treffen we hem 29 Juni 1576 te IJselmonde aan. Twec jaar later vertrok hij echter weer vandaar, en dat naar Kortrijk, waar hij 23 Sept. 1578 reeds een poos werkzaam schijnt te zijn geweest. Over dit vertrek is vrijwat te doen geweest, omdat het plaats had gehad op onordelijke wijze, nl. zonder verlof der classis. Toen niettegenstaande een schrijven der kerk van IJselmonde Lamoot weigerde terug te keeren, en zich beriep op de eerstvolgende nationale synode, kwam de kwestie zelfs ter sprake op de kerkvergadering van 1581 te Middelburg. Doordat hij 16 Mei van dat jaar in een schrijven van Brugge uit, aan welke stad Kortrijk hem toen een tijd schijnt te hebben geleend, zijn schuld betuigde, nam ze
echter daar toen een einde. In 1585 preekte Lamoot nog eenigen tijd te Oostende. Waarschijnlijk is hij vóór 1592 gestorven. Juni 1561 had hij drie kinderen.
Hij was een zwager van den londenschen predikant Gotfridus Wingius, doordat 28 Aug. 1571 zijn zuster Cathelijne met dezen in het huwelijk trad. Na Wingius' dood hertrouwde ze achtereenvolgens 21 Nov. 1592 met Goosen Verbeke ‘wt Sticht van Aken’, 29 Nov. 1614 met Pieter Tierentijn van Eugene, en Oct. 1618 met Daniel Robbert van Steenwerck. Een zekere Franchoys Lamoot van Reyninghelst - vermoedelijk dezelfde die, van beroep geweermaker, tusschen 1581 en 1601 te Colchester woonde en in laatstgenoemd jaar daar moeite kreeg met de ‘Informers’ - 17 Sept. 1594 te Londen gehuwd met Elizabeth of Neesken van Auweghem van Gent, weduwe van Jaspar Boddens, en vóór 6 Nov. 1604 gestorven, omdat voormelde Neesken toen hertrouwde met Francoys Cogghe, zal allicht een verwant van hem zijn geweest. Wellicht is dat ook het geval met Philippusdela Motte. Deze, afkomstig van Doornik, te Genève als student ingeschreven op 16 Juni 1581, 1583 geëxamineerd op de synode te Gent, eerst een tijd werkzaam te Doornik, daarna - in 1585 - bij de waalsche kerk te Oostende, vIuchtte in verband met een bevel tot in hechtenisneming, dat tegen hem was uitgevaardigd, in 1586 naar Frankrijk en vandaar via St. Malo en Guernsey naar Southampton, waar hij nog tenzelfden jare predikant werd. In het huwelijk getreden met de van daar afkomstige Judith des Maistres, heeft hij daar toen gestaan tot zijn dood, 6 Mei 1617; nadat hij echter reeds van 1604, wegens