Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 716]
| |
de Bosset; broeder der twee voorgaanden. Hij studeerde te Leiden in de rechten en promoveerde 21 Mei Mei 1847 op een diss.: de Origine ac juribus pristini concilii urbani in civitatibus quibusdam patriae nostrae, werd in 1851 commies en later hoofdcommies en referendaris aan 't departement van Financiën, in 1860 lid v.d. Raad van toezicht op de spoorwegdiensten en in 1864 hoogleeraar in de Staathuishoudkunde aan de Polytechnische school te Delft, een betrekking, die hij tot 68 bekleedde, toen hij in 't hoofdkiesdistrict Alkmaar tot afgevaardigde naar de Tweede Kamer der Stat.-Gen. gekozen werd. Bijna 20 jaar, tot zijn dood, is K. lid der Kamer gebleven, vele en velerlei belangen, maar inzonderheid die van handel, scheepvaart en nijverheid trouw behartigende. In 1880 en 81 was hij tevens voorzitter van de Tweede Kamer, waarin hij tot de vrijzinnige partij behoorde en geruimen tijd de medestrijder van Kappeyne van de Coppello was. Buiten de Kamer was hij bij voorkeur werkzaam op 't gebied der levensverzekering, 't bouwen van arbeiderswoningen en andere volksbelangen. Kops was de oprichter en redacteur van De Economist, tijdschrift voor alle standen tot bevordering van de volkswelvaart (1852). Ook was hij een der medeoprichters van de ‘Vereeniging voor de Statistiek in Nederland’ (1857). Naast den Economist is zijn hoofdwerk: Beginselen van Staathuishoudkunde (1850; bij herhaling herdrukt), een der eersteleerboeken voor deze wetenschap in ons land. Verder schreef hij: Aan Mr. I. da Costa na het lezen van zijn dichtstuk 1648 en 1848 (1848); Stukken der grafelijke tijden uit het archief der stad Haarlem (1850); Korte beschouwing over het Armwezen (1851); Eenvoudige gezondheidsleer, een boekje voor allen (1856); Beknopte handleiding tot de kennis der spoorwegen (1863) en eenige brochures over de suikerquaestie e.a. onderwerpen. Kops was gehuwd met Arnoldine Wilhelmine Stratenus (geb. 1843 te 's Gravenhage), die hem met eene dochter overleefde. Zie: P.N. Muller in De Gids 1887, IV, 349; Quarles van Ufford in De Economist 1887, II, 861; Ned. Spectator 1887, 362; Levensber. Letterk. 1889, 29, en Eigen Haard, 1887, 532 (met portret). Zuidema |
|