[Kleyn, Hendrik Gerrit]
KLEYN (Hendrik Gerrit), geb. 7 Nov. 1859 te Leiden, zoon van den praeceptor dr. Herman Adolf Kleyn en Joanna Jacomina van den Es (zuster van prof. dr. A.H.G.P. van den Es), overl. 11 Juli 1896 te Utrecht. Op zestienjarigen leeftijd werd hij student in de theologie.
Van zijne leermeesters was het vooral prof. Acquoy, die grooten invloed op hem oefende. 26 Juni 1882 werd hij doctor in de semietische letterkunde op proefschrift over Het leven van Johannes van Tella door Elias, Syrische tekst en Nederlandsche vertaling. En onmiddellijk daarna doctor in de godgeleerdheid op proefschrift: Jacobus Baradaeus, de stichter der Syrische monophysitiesche kerk. Duidelijk bleek daaruit de waarde der grondige kennis van het Syrisch voor de geschiedenis van het Christendom. In Nov. 1883 werd hij toegelaten tot de evangeliebediening en in April van het volgende jaar bevestigd als predikant te Wijngaarden, ruim twee jaren later te Hooge Zwaluwe. Reeds in 1888 kwam de benoeming tot hoogleeraar aan de rijksuniversiteit te Utrecht aan deze loopbaan een einde maken.
Hoewel Kleyn de gereformeerde beginselen was toegedaan, werd hij toch door de leden der gematigd orthodoxe faculteit begeerd, omdat hij tegen de beweging van eigen geestverwanten, de zgn. doleantie, optrad. Hij heeft deze beschreven in de Evangelisch-Reformirte Blätter (1891) onder den titel: Die niederländisch-reformirte Kirche der Gegenwart. Hij heeft haar bestreden in Feiten of Verzinsels? tegen de hoogleeraren der Vrije Universiteit de Savornin Lohman en Rutgers; gevolgd door een boek over dezelfde kwestie: Algemeene kerk en plaatselijke gemeente. Ook gaf hij met dr. S.D. van Veen Losse blaadjes over de belangen der Ned. Herv. Kerk. Met eene rede over De Christelijke archaeologie in harc verhouding tot de geschiedenis des Christendoms werd 25 Sept. 1888 het hoogleeraarsambt aanvaard. Weldra verscheen het reeds te Hooge Zwaluwe gereed gemaakte Patristisch-biografisch woordenboek op de eerste zes eeuwen der Christelijke kerk, inzonderheid volgens de Real-Encyclopaedie van Herzog, Plitt en Hauch. Vroeger verscheen van zijne hand in het Archief voor Ned. kerkgeschiedenis eene studie over De Nederlandsche Bijbels in het Britsch Museum (1884), in welk tijdschrift ook van zijne hand verschenen De catalogus der boeken van de abdij te Egmond (1887) en De pseudonym Baleus Carfenna Hylander. Verder gaf hij, behalve een Zestal leerredenen, in Het eeuwig Evangelie (1889) een stuk getiteld Het rechte begin en in De Gereformeerde kerk 22 opstellen over Het leven van Christus in den geloovige (1890). Ook maakte hij toebereidselen tot een geheele omwerking van Glasius' biographisch woordenboek van
nederlandsche godgeleerden. Van die voorstudiën leverde hij in de Kerk. Ct. (1895, 1896) proeven als Bijzonderheden uit de Nederlandsche kerkgeschiedenis; als brochure uitgegeven (1896).
Zie: F. Pijper in Levensb. Letterk. 1897, 156 met bibliografie; Valeton in Utr. Studentenalmanak 1897.
Herderscheê