[Ketelanus, Mr. Hermanus Franciscus]
KETELANUS (Mr. Hermanus Franciscus), geb. te Amsterdam in 1712, overl. te Dordrecht 3 Oct. 1761, was de zoon van Hendrik Ketelanus en Aletta van Steenbergen. Hij was een ervaren rechtsgeleerde en ijverig beminnaar der vaderlandsche geschiedenis en oudheden. Sedert 1 Jan. 1736 tot zijn overlijden was hij secretaris en administrateur der Weeskamer 1740, lid van het college der Goede Lieden van Achten, verschillende malen thesaurier, zoo van het Groot-kantoor, 1745-48, 1757-1759, als van de Reparatiën, 1741-1744 en 1753-1756. Ook werd hij 29 Juni 1745 van stadswege aangesteld tot het waarnemen van het recht van het Stapel en tot ontvanger der personeele quotisatie. Dien dag bood hij aan de heeren van het Besogne aan zijne collectie van privilegiën, handvesten en annotatiën rakende 't Stapel, welke werd aanvaard, om bewaard te blijven in de Kamer van Burgemeesteren, terwijl aan den schenker ‘een stuk zilver’ voor een present werd gegeven.
Dit handschrift bevindt zich thans in de bibliotheek der gemeente Dordrecht onder den titel: Excerpta en adnotatiën over den Stapel der stadt Dordrecht, hs. fol., bevattende een 18-tal hoofdstukken over dit onderwerp.
Dat hij met goed gevolg de latijnsche dichtkunst beoefende, blijkt uit zijn Carmen in centesimum Athenaei Amstelaedamensis natalem, te vinden in van Lennep, Ill. Amstelod. Athen. memorab. 68-70.
Ketelanus was 30 Aug. 1735 gehuwd met Elisabeth Maria de Bruyn Johan sdr., daarna 10 Sept. 1756 met Geertruid Elisabeth Nunninkhoven, van Wezel, wed. van Jacob van de Wall.
Zie: Smits en Schotel, Beschr. van Dordr. I, XII; Aanteekeningen uit het Gem. Archief te Dordrecht.
van Dalen