De moderne talen, waarin hij zeer veel lessen gaf, betreffen zijn Dictionnaire de poche françois et hollandois principalement à l'usage des employés civils et militaires (Dordr. 1813); Bloemlezing uit de fransche letterkunde (Zutph. 1831-1836, 2 dln.); Handboek der Hoogduitsche Letterkunde (Haarl. 1825-1829, 4 st.); Handboek der Hoogduitsche prozaschrijvers (Haarl. 1830, 2 st.), eindelijk zijn Verhandeling over den invloed der Engelsche letterkunde op de Nederlandsche (Amst. 1836). Een geschiedenis der Nederlandsche letterkunde gaf hij in zijn Beknopte geschiedenis der letteren en wetenschap in de Nederlanden van de vroegste tijden af tot het begin der negentiende eeuw ('s Gravenhage, 1821-1826, 3 dln.). Veel gebruikt is zijn Bloemlezing uit Nederlandsche prozaschrijvers van de zestiende tot de negentiende eeuw (Amst. 1835, 3 st.), waarop hij nog deed volgen Lessen van levenswijsheid of bloemlezing uit Van Effens Hollandschen Spectator (Haarl. 1838). Bekend is gebleven zijn Verdediging van het goede der negentiende eeuw tegen de bezwaren van Mr. I. da Costa (Haarl. 1823), die dezen laatste natuurlijk niet overtuigde. Achtereenvolgens redigeerde van Kampen bovendien de Mnemosyne. Mengelingen voor wetenschappen en fraaye letteren (Dordr. 1815-1821, 10 dln.; met H.W. Tydeman), het Magazijn voor wetenschappen, kunsten en letteren (Amst. 1821-1831, 10 dln.) en het Hollandsch magazijn voor letteren, wetenschappen en kunsten (Amst. 1832, 3 st.; met J. de Vries). Herhaaldelijk is hij ook voor verhandelingen bekroond door Teylers Godgeleerd en Tweede Genootschap, de Hollandsche Maatschappij, het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en de
Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Ook heeft hij zeer veel geschreven in de Vaderlandsche Letteroefeningen, de Boekzaal enz.; voor een deel zijn deze stukken verzameld in zijn Uitgelezen verhandelingen en redevoeringen (Leiden, 1841).
Van Kampen heeft zeer veel, stellig te veel geschreven. Hij bezat zeker een scherp verstand, wetenschappelijken aanleg, een vluggen geest en vooral onvermoeiden ijver en onbegrensde toewijding. Maar hij miste het stalen geduld, de bezonkenheid van oordeel en de bezadigdheid van geest, die noodig zijn voor het tot stand brengen van wetenschappelijk werk van blijvende waarde; ook miste hij menschen- en wereldkennis en vooral fijnen smaak. Veel van zijn werkzaamheid en van zijn eigenaardigheden wordt verklaard door zijn gebrekkige opleiding en onrustig leven. ‘Hij bezat den aanleg om als geleerde eenen blijvenden naam te verwerven, maar de geschiedenis van zijn leven verklaart, waarom hij dit niet gedaan heeft. De autodidact wint door eigene vrije werkzaamheid doorgaans aan grondigheid en zelfstandigheid van kennis, wat hij aan eenzijdigheid van beschouwing en ingenomenheid met begrippen gevaar loopt te verliezen. De eigenaardige gesteldheid van Van Kampen vergunde hem niet het vol genot van dat voordeel, zoodat dan ook zijne wetenschap minder grondig dan algemeen en veelsoortig was’ (S. Muller).
Zie: Hand. Maatsch. der Ned. Lett., 1839, 33 vlg.; S. Muller, Levens- en karakterschets van Nicolaas Godfried van Kampen (Haarlem, Leiden 1840); D.W. van den Brink, N.G. van Kampen (Leiden, 1840).
Brugmans