en verhuisde na het overlijden 13 Oct. 1800 aldaar van zijn broeder Willebrordus Josephus in 1801 naar Haarlem. Te Alkmaar schilderde hij, behalve verscheidene portretten en een groot gezicht op het Zijper-veer (thans bij den heer W.K. du Croix te Maastricht), in 1773 het bovenstuk van het altaar in de S. Laurenskerk, de chassinetten voor het vuurwerk ter gelegenheid van het tweede eeuwgetijde van Alkmaars ontzet; 1779/80 de 4 begrafenisschilden van het schoenmakers- en leerlooiersgilde; 1782 de binnenzijde der deuren van het orgel in de Groote kerk; 1783 een nieuw schilderstuk in den voorgevel van het waaggebouw; 1785 de 4 vaandels voor de in patriotschen geest georganiseerde schutterij; 1790/93 het altaarstuk in de S. Dominicuskerk; 1795 de 13 schilden, 22 Maart gedragen in den ommegang en gehecht aan den vrijheidsboom; 1799 de 3 schilden voor den herstelden vrijheidsboom; in 1814 vervaardigde hij voor den heer J.C. Witte nog 3 tafereelen uit het leven van Jezus voor muurnissen in de S. Dominicuskerk, van minder gehalte dan zijn vroeger schilderwerk; tusschen 1812 en 20 heeft hij ook eene schilderij geleverd aan de r.c. kerk te Bergen, de voormalige dorpskerk met de processie van het H. Bloed voorstellende. Voorts zijn van hem bekend binnenhuizen en tooneelen uit het volksleven. Gravures naar zijne teekeningen bestaan van evengenoemde dorpskerk 1774, het zinnebeeld van het alkmaarsche Patriottisch Genootschap opgericht in 1784, de ruïne van den brand te Broek op Langedijk 1793 en het vrijheidsfeest te Alkmaar 1795. Tot zijne leerlingen behooren Adrianus de Vosser te Alkmaar en Joh. Reekers te Haarlem. Zijn portret naar J.P. Visser Bender komt voor in het Prentwerk van J.E. Marcus en als silhouet in eene kleine zeldzame gravure van
E.W.J. Bagelaar.
Hij huwde Juni 1776 te Kudelstaart met Catharina Johanna de Bruin, overl. Mei 1780; 16 Sept. 1781 te Alkmaar met Johanna Emerentia Nieuwenhuisen, overl. Juli 1784; 14 Aug. 1785, mede te Alkmaar, met Petronellavan Daalom, die hem overleefde. Hij liet kinderen doch geen vaste goederen na. Volgens A.v.d. Willigen was hij doorgaans opgeruimd van geest en als een zeer braaf man algemeen geacht.
Zie: v. Eynden en v.d. Willigen, Aanhangsel (Haarl. 1840), 21; Immerzeel, De levens en werken; Kramm, idem; Bruinvis, Beeldende Kunstenaars te Alkmaar (1905), 21.
Bruinvis