[Hoogeveen, Kornelis van]
HOOGEVEEN (Kornelis van), geb. te Leiden omstr. 1607, overlijdensjaar onbekend; zoon van mr. Amelis van Hoogeveen en Kornelia de Witt. Zijne moeder was een zuster van Jacob (2) de Witt, bij wien zij na den dood van haren echtgenoot in 1620 haren intrek nam (gest. 23 Mrt. 1641). Kornelis, haar oudste zoon, volgde in 1637 zijn oom als ontvanger van 's gemeene lands middelen te Dordrecht op en kreeg ook eenig aandeel aan de regeering van de stad zijner inwoning. Hij was lid van het college van de achten 1637-1639, lid van de veertigen sedert 1639, schepen in 1640 en 1641. In 1650 bleek, dat zijne zaken als ontvanger in de war waren: hij maakte bankroet en moest Dordrecht metterwoon verlaten. Het geheele geval, het ‘schelmstuk’, zooals een lid der familie het noemde, maakte groote opspraak, waarin Jacob de Witt, hoewel zonder reden, betrokken werd. In 1659 hebben de Staten van Holland een regeling getroffen, om de benadeelden schadeloos te stellen. Hoogeveen zelf woonde naderhand te Amersfoort en werd door de familie genegeerd. Hij was in 1637 gehuwd met Maria de Valé.
Zie over hem: Balen, Dordrecht, 1320; Jan van de Maas (= J.L. van Dalen), De Woonhuizen der De Witten (niet in den handel) 3; Veegens, Historische Studiën, II, 18; Brieven van Johan de Witt (bewerking Fruin), naam-reg. deel IV i.v. Hoogeveen en Valé.
Japikse