[Hoet, Cornelis ten]
HOET (Cornelis ten), geb. te Nijmegen 19 April 1794, overl. 1831 te Ubbergen. Hij genoot zijn opvoeding op de latijnsche school te Nijmegen en werd in 1819 benoemd tot notaris te Ubbergen.
In 1824 zag zijn eerste dichtwerk het licht: Toonen der Verrukking, dat al spoedig door andere gevolgd werd. Zijn verzen vonden veel bijval onder zijn tijdgenooten en getuigen van gevoel en warmen godsdienstzin. Gedurende een slepende ziekte, die hem twee jaren aan zijn bed gekluisterd hield, bereidde hij nog een bundel gedichten voor: Citherklanken, die na zijn overlijden door zijn vriend, den groningschen predikant Dr. K. Sibrandi, werd uitgegeven. Ten Hoet was in 1822 getrouwd met C.H.W. Lochmann van Koningsfeldt, bij wie hij een zoon naliet.
Zijn gedichten zijn: Toonen der Verrukking en Weemoed, uit de jaren der jeugd (Nijm. 1824); Gustaaf en Amanda, of de dag der Verloving (Nijm. 1827); Citherklanken den vrede der ziele gewijd (Nijm. 1832). Voorts heeft men van hem in proza: Het Geldersch Lustoord, of Beschrijving der stad Nijmegen en derzelver omstreken (Nijm. 1825; 2de verbeterde en vermeerde druk Nijm. 1826); Handboekje voor reizigers welke vermaakshalve de stad Nijmegen en haren omtrek bezoeken. (Gorinch. 1828); Gronden der rechtsgeleerdheid met betrekking tot de vrijwillige acten en contracten. (Nijm. 1828);
Ook vertaalde ten Hoet menig gedicht uit het Hoogduitsch, o.a. Goethe's Hermann und Dorothea, terwijl een aantal zijner kleinere gedichtjes voorkomen in de jaarboekjes enz. van dien tijd.
Zie: Konst- en Letterbode 1832, I, 321; Geld. Volksalmanak 1835, 98; Clemens, Maandboekje der stad Nijmegen Aug. 1837, 13
van Schevichaven