werd H. pastoor te Oirschot, doch deed 17 Juli 1830 van deze pastorie afstand, om als directeur wederom het bestuur van zijn stichting te 's Hertogenbosch op zich te nemen. 5 Aug. 1843 legde hij een groot deel van zijn vermogen ten koste tot aankoop van eenige panden van Catharina van Grinsven, welke panden hij geheel liet verbouwen en waar hij een schoone kapel stichtte, die in 1911 door de tegenwoordige vervangen is. Zijne stichting werd 27 Sept. 1850 door Pius IX goedgekeurd als ‘Congregatie van Zusters van Liefde, Dochters van de H. Ouders Maria en Joseph’, welke thans heet: ‘In Omnibus Charitas’. Onder leiding van H. werden afdeelingen opgericht te Doesburg, te Herlaer in het Instituut voor doofstommen en in de R.-K. weeshuizen te den Bosch en Bokstel. Als blijk van hun hooge waardeering voor zijn groote verdiensten, werd H. door zijn geestelijke overheid Febr. 1837 tot provisor van het seminarie en 2 Oct. 1840 tot lid van de commissie voor het Instituut voor doofstommen te St. Michielsgestel aangesteld, welke inrichting door hem ook zeer met geldelijke offers werd gesteund.
Heeren had een buitengewoon talent van spreken. Hij leefde uiterst eenvoudig, maar toch werd hij in zijne woning meermalen bezocht door verschillende gemijterden, waaronder ook uit het buitenland. Tot zijn laatste levensdagen bleef hij in het volle bezit zijner geestvermogens.
Een zeer schoon geschilderd, levensgroot portret (P.E. D[ielman?] pinx. 1850) van Heeren hangt in een der spreekkamers van zijn stichting in de Choorstraat te 's Hertogenbosch.
Zie: De Noord-Brabanter, 29 October 1859; Schutjes. Gesch. v.h. Bisd. 's Hertogenbosch IV, 540-543: Sasse van Ysselt, Huizen en Gebouwen van 's Hertogenbosch II, 574.
Heeren