Dusseldorf vestigde. De tijden, die nu aanbraken, waren voor hem zeer moeilijk; met letterkundig werk moest hij voor zich en de zijnen den kost verdienen, hij vertaalde bijv. Junghuhn's Java in het Duitsch, was secretaris van de ‘Handelskammer zu Düsseldorf’ en vond toch nog tijd, om wetenschappelijke onderzoekingen te doen.
In 1852 werd hem door de nederlandsche regeering, wier minister van koloniën de doortastende Pahud was, de eervolle maar moeilijke taak opgedragen te trachten zaden en jonge planten van den kinaboom uit Zuid-Amerika naar Java over te brengen. Hasskarl, die waarlijk niet al te dankbaar jegens onze regeering behoefde te zijn, nam die taak op zich, en volbracht haar, na het overwinnen van tallooze moeilijkheden en gevaren, waarbij meer dan eens zijn eigen leven op het spel stond, op de meest schitterende wijze. Onder het pseudoniem J.K. Müller vertrok hij 4 Dec. 1852 uit den Haag, kwam midden Febr. 1853 te Lima, van waar hij zijn tochten naar het binnenland ondernam, die meer dan een vol jaar in beslag namen. Eerst 26 Juli 1854 kwam hij weer aan de kust te Islay, bereikte 8 Aug. Callao, waar hem het ned. fregat ‘Prins Frederik der Nederlanden’ opwachtte, om hem naar Indië te brengen. Na een veel te lange reis, kwam hij 16 Dec. 1854 pas te Buitenzorg. Kort na zijn aankomst op Java kreeg hij bericht, dat zijn vrouw en 4 dochters, die zich aan boord van het koopvaardijschip ‘Henriëtte’ hadden ingescheept voor Java, slachtoffers van een schipbreuk geworden waren. Hasskarls verhouding tot de regeering was nog niet zooals het moest; wel had de regeering hem voor zijn verdiensten benoemd tot Directeur der kina-plantsoenen, met den rang van assistent-resident, maar toch schijnen er tusschen Hasskarl en Junghuhn, die in dien tijd ook op Java was, onaangenaamheden te zijn voorgevallen, zoodat H. midden 1856 Java met verlof verliet. Na Aug. 1857 voor de derde maal gehuwd te zijn, vroeg en verkreeg hij ontslag uit 's Lands dienst, waarbij hem een pensioen van ƒ 1000.-werd toegekend. Na zijn huwelijk vestigde
hij zich te Kleef, en wijdde hier zijn verdere leven aan de wetenschap; o.a. legde hij een uitvoerig herbarium aan van europeesche planten, welk herbarium door ruil, aankoop en geschenken (o.a. van Teysmann) later ook een aantal niet-europeesche planten bevatte, en voortdurend op de hoogte van de nieuwste litteratuur gehouden werd. In 1892 bood hij zijn herbarium aan onze regeering ten geschenke, waarvoor hem de ‘gouden medaille, wegens verdienste ten opzichte van 's Rijksverzamelingen van wetenschap en kunst’ verleend werd.
Het buitenland huldigde Hasskarl door zijn benoeming tot doctor honoris causa aan de Universiteit Greifswald; verschillende wetenschappelijke genootschappen telden hem tot hun eereleden.
Hasskarls voornaamste werken zijn: Tweede Catalogus der in 's Lands Plantentuin te Buitenzorg gekweekte gewassen (Batavia 1844); Retzia sive observationes botanicae (1856); Aanteekeningen over het nut, door de bewoners van Java aan eenige planten van dat eiland toegeschreven, uit berichten der inlanders samengesteld (Amst. 1865); Horti Malabarici clavis nova in Flora, 1861 en 1862; Neuer Schlüssel zu Rumpf's Herbarium Amboinense in Abhandl. d. Naturf. Gesellsch. Halle 1866, en een aantal tijdschriftartikelen in Flora, Oesterr. Botan. Zeitung enz.
Zie over Hasskarl's amerikaansche reis: Karl Müller, Die Verpflanzung des Chinabaumes und seine Cultur in ‘Unsere Zeit’ 1873, 62 vv., 186 vv. en 258 vv.; W.H. de Vriese, De Kina-