Dec. 1840 tot April 1888, het jaar van zijn emeritaat, was hij predikant te Enkhuizen.
Hij was gehuwd met Antoinette Françoise van der Pant tot 1867; hertrouwde met mej. Anna Hermina Burgerhoudt in 1870.
In 1848 werd zijne verhandeling over De echtheid van den brief aan de Efeziërs door het Haagsch Genootschap bekroond. Het volgende jaar verscheen De Marcione Lucani Evangelii, ut fertur, adulteratore; en in 1863 een Grieksch-Nederduitsch handwoordenboek op het N.T. De Jaarboeken van wetenschappelijke theologie, waarvan hij later met Doedes en van Oosterzee redacteur was (als Nieuwe Jaarboeken sinds 1858 alleen door hem geredigeerd), bevatten menige bijdrage van zijn hand, evenals De Gids en andere tijdschriften, met name Doopsgezinde Bijdragen (ook onder zijne redactie).
Behalve deze theologische werken vloeiden uit zijne pen ook geschriften van anderen aard: De macht van het kleine op geestelijk gebied (1851); De Munstersche furie of het oproer der Wederdoopers (1850); Duitschland, zijne hoogescholen, godgeleerdheid en godsdienstig kerkelijke toestand (1858); Een maand op reis (1864) met dr. G. Vissering (wiens Levensbericht hij schreef in 1870); Een dag in den vreemde (1869). Groot vriend van goede muziek, dichtte hij zelf eene cantate: Enkhuizen ontwaakt, in 1872. Aan de nieuwe bijbelvertaling, door de Synode der Ned. Herv. kerk ondernomen, heeft hij een werkzaam aandeel gehad. Als lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen leverde hij verscheidene bijdragen. In 1849 benoemde de Senaat der utrechtsche hoogeschool hem tot doctor honoris causa.
Met zijn broeder e.a. richtte hij in 1869 het Schoolverbond op, tot bevordering van het schoolbezoek, en was daarvan de algemeene secretaris tot de ontbinding der vereeniging en hare samensmelting met Volksonderwijs (1876). Het Ned. Onderwijzersgenootschap benoemde hem tot honorair lid. Van zijne blijvende belangstelling in het onderwijs getuigen vele hoofdartikelen in de Enkhuizer Courant, door hem in 1870 in het leven geroepen.
Zie: A. Winkler Prins in Levensb. Letterk. 1892, 150, met bibliografie.
Herderscheê