voor een gebouw der Staten-Generaal bekroond was.
Bijna 40 jaren heeft hij dit ambt vervuld, tot het bereiken van den leeftijdsgrens hem noopte ontslag te nemen. 2 Juli 1902 verliet hij de Polytechnische school en vestigde zich metterwoon te 's Gravenhage.
Vóór Gugel's verschijnen aan de Polytechnische school, was het onderwijs in de bouwkunde nihil. Rieber zegt hiervan in het Bouwkundig weekblad van 26 Februari 1902: ‘Voorwaar dus geen aanlokkelijke en gemakkelijke taak voor den nauwelijks 32-jarigen architect, om, zonder steun van het werk van een voorganger en in een hem vreemde omgeving, in een zeer gewichtig ambt op te treden. Hoezeer een leermeester in zulk een zaak slaagt, kunnen leerlingen het beste beoordeelen.’ Vele zijn de bouwkundige ingenieurs, die onder zijn leiding afstudeerden om niet te gewagen van de honderden, die zich op zijn colleges voor een middelbaar akte bekwaamden. Tweemaal hebben zijn leerlingen en vrienden gelegenheid gehad hem te huldigen, nl. 5 Sept. 1889 bij zijn 25-jarigen ambtsvervulling en 26 Maart 1902 bij zijn 70sten verjaardag. Bij het laatste werd hem een gouden gedenkpenning aangeboden volgens ontwerp van Edema van der Tuuk, beeldhouwer te Amsterdam.
De voornaamste bouwwerken van Gugel zijn de volgende: het gebouw voor de physica te Delft (1874), het Gebouw voor kunsten en wetenschappen te 's Gravenhage (1875-76), de studenten-societeit te Leiden (1875); voor den heer van Marken ontwierp hij verschillende plannen voor het Agneta-park te Delft; met den heer P.J.H. Cuypers vervaardigde hij het ontwerp voor de nieuwe torenspits der Nieuwe kerk te Delft, welke spits in 1877 voltooid is. Zoowel voor het rijksdaggebouw te Berlijn als voor de Beurs te Frankfort a.M. leverde hij monumentale ontwerpen; zijn plan voor een kurhaus met badhotel te Baden in Zwitserland werd bekroond. Het door hem in opdracht der regeering vervaardigde plan voor een nieuw universiteitsgebouw te Leiden is niet tot uitvoering kunnen komen. Zijn laatste veelomvattend werk is het universiteitsgebouw te Utrecht (1892) geweest, ontworpen en uitgevoerd met den architect-directeur der gemeentewerken F.J. Nieuwenhuis. Als schrijver heeft Gugel een grooten naam verworven. Behalve talrijke publicaties in verschillende bouwkundige tijdschriften gaf hij uit: Geschiedenis van de bouwstijlen in de hoofdtijdperken der architectuur (Arnhem 1871, welk werk in 1883-1887 een 2den en in 1901-03 een 3den druk verkreeg, terwijl in 1906-07 een nieuwe uitgave verscheen te Rotterdam); Architectonische vormleer, 1e deel de vormen der buitenordonnantiën, 2e deel de vormen der binnen-ordonnantiën, 3e deel, de beginselen van het projecteeren, 4e deel, hand- en vakwerkbouw en vervolg op Dl. I en II ('s Grav. 1880-1890, 5 bdn. fo.).
Behalve als bouwmeester en schrijver liet hij anderen van zijn groote gaven genieten door zijn gewaardeerde adviezen als lid in verschillende commissiën. Herhaaldelijk trad hij op als beoordeelaar van prijsvragen, jaren achtereen was hij lid en voorzitter van de examen-commissie voor het middelb. onderw. in rechtlijnig teekenen, handteekenen, en boetseeren, hij had zitting in de commissie van rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst, enz.
Hij was eerelid der Maatschappij tot Bevordering der bouwkunst en van het genootschap ‘Architectura et Amicitia’, wel een bewijs, hoe Gugel in vakkringen gezien was.