stond in nauwe betrekking met den gematigden franschen gezant Noël, hopend met krachtigen steun der fransche regeering een gematigd unitarische grondwet te verkrijgen gelijk hij dit later trachtte te doen in samenwerking met diens opvolger Delacroix, die echter liever met de uiterste unitarissen, de z.g. Jacobijnen, samenwerkte en een hem aangeboden constitutieplan van den meer gematigden Gevers en de zijnen niet wilde doen invoeren. G. werd dan ook bij den staatsgreep van Jan. 1798 met een aantal andere leden door de uiterste unitarissen onder leiding van Vreede e.a. gevangen genomen, en in den Haag, later te Delft geïnterneerd, totdat de nieuwe staatsgreep van Juni daaraanvolgende ook hem kwam verlossen; zijne dordtsche vrienden hadden tevergeefs getracht door een verzoekschrift zijne vrijstelling van de tijdelijk heerschende partij te verkrijgen. Hij trok zich sedert terug uit de actieve politiek, waarvoor zijn eerlijk en rechtschapen gemoed in die dagen hem afkeer had ingeboezemd, bleef met vele leidende personen in correspondentie, o.a. met Valckenaer en Wiselius zoowel als met Schimmelpenninck, en werd in 1799 lid van het gerechtshof voor het departement Schelde en Maas te Dordrecht, waar hij zich verder in allerlei stadsbetrekkingen verdienstelijk maakte, van 1806-1810 ook als lid van het bestuur van het loodswezen op de Maas, na 1811 weder als lid der municipaliteit onder fransch bewind.
Met ijver nam hij deel aan de omwentelingsbeweging van 1813 en werd thans een der ijverigste medewerkers daaraan; in de zeer blootgestelde stad, die telkens door de Franschen weder bezet werd, bewees hij als lid van het tusschenbestuur gewichtige diensten en werd daarvoor later door zijne medeburgers gehuldigd. Hij werd 19 Nov. 1813 lid van het tusschenbestuur; in Mrt. 1814 opgeroepen onder de notabelen, die over de grondwet zouden beslissen; raadslid 29 Dec. 1815; een der 4 burgemeesters van Dordrecht, 1815-4 Jan. 1824; van 1821-1823 tevens voorzitter der dordtsche rechtbank. Zijne benoeming tot raadsheer in het Hoog Gerechtshof deed hem (1824) naar 's Gravenhage verhuizen; in 1838 werd hij raadsheer in den Hoogen Raad, wat hij tot zijn dood bleef, zeer in aanzien bij koning Willem I en algemeen bemind om zijn opgewekt, eerlijk en moedig karakter.
Zijn portret in silhouette bij Rogge, Staatsomwenteling.
Zie over hem: Weekblad van het Regt 1852, no. 1295 en Colenbrander, Gedenkstukken, passim, in de opeenvolgende deelen over de Bat. Republiek; in deze laatste verzameling ook eenige brieven van en aan hem.
Blok