Als missionaris doorreisde hij de Vereenigde Staten, vooral Maryland, Pennsylvanië en Virginië, en vestigde zich eindelijk in het Alleghanygebergte. Daar werden door hem ontzaglijke wildernissen aangekocht, eene kerk gesticht, eene geheele kolonie gegrondvest, welke hij den naam gaf van Loreto. Bij den dood van zijn vader legde de russische regeering beslag op diens goederen, en verklaarde zijn zoon uitgesloten van de nalatenschap, daar zij dezen, wegens zijn officiersdiploma, als deserteur beschouwde, en wijl hij van de Grieksche kerk (waartoe hij echter nooit behoord had) tot de Roomsch-Katholieke was overgegaan. Daardoor geraakte hij in grooten nood, wijl hij op deze gelden gerekend had voor zijne ondernemingen. En deze nood steeg nog hooger, toen hij door allerlei listen ook uit de nalatenschap zijner moeder niets ontving. Alleen de opbrengst harer edelsteenen, welke zij bestemd had voor goede doeleinden, werd hem gegeven. Doch dat was op verre na niet voldoende, om het tekort te dekken. Hij werd arm en verviel zelfs tot gebrek. Toen koning Willem I, wiens getrouwe vriend hij reeds in zijne jonge jaren was, zulks vernam, zond deze hem een som van 5 à 6000 gulden. Na veel inspanning gelukte het hem zijne schulden af te doen. In 1809 werd hij benoemd tot vicaris-generaal van het district, dat zes bisdommen omvatte. Ook de bisschoppelijke waardigheid werd hem door den Paus aangeboden, maar hij wilde liever zijn leven aan de door hem gestichte kerk blijven wijden. Ook in meerdere geschriften trad hij als verdediger van de katholieke kerk op. Zoo verschenen van hem: Defence of catholic principles (Pittsburg 1816); Appellation to the protestant public (1818); On the Holy Writ (1819); Six letters to the
members of the Columbia synode (1834); The Bible verity and charity (1836). In 1847 werd in het dorp Gallitzin voor het portaal der kerk hem ter eere een marmeren gedenkzuil opgericht.
Zie: Lemcke, Leben und Wirken des Prinzen D.A. Gallitzin (Münster 1861); Sarah Brownson, Life of D.A. Gallitzin, prince and priest (New-York 1873), De Godsdienst Vriend XCVII, 39-46; De Katholiek LXVII, 23-41, 73-109.
van der Heijden