wond, iets wat jaren lang een nadeeligen invloed op zijn gezondheid heeft uitgeoefend.
Als student beantwoordde de F. in 1819 een letterkundige, door de gron. hoogeschool uitgeschreven prijsvraag (over achter- en voorvoegsels in de ned. taal, in 't Latijn gesteld), welk antwoord met goud bekroond werd. Het volgend jaar legde hij met goed gevolg het candidaatsexamen in de letteren af en promoveerde 26 Juni 1823 in de rechten op een proefschrift: Observationes juris ad quaedam Nepotis loca in vita Attici. De voortzetting en voltooiing zijner letterkundige studiën werd hem om zijn gezondheid ontraden. Na in laatstgenoemd jaar zich in den Haag als advocaat gevestigd te hebben, werd Mr. J.P. de Fremery in 1824 schout, later burgemeester, van 's Gravenzande en in 1826 notaris aldaar, welke betrekkingen hij tot zijn dood met veel toewijding heeft bekleed. Ook andere betrekkingen vervulde hij; o.a. was hij van 1840 tot 49 lid der Staten van Zuid-Holland, terwijl hij sedert 1831 een werkzaam lid van de Maatsch. der Ned. Letterk. was.
Zelf vermogend, werd hij dit nog meer door zijn huwelijk (1824) met Sara Jacoba Hester Nederburgh, dochter van den staatsraad Mr. S.C. Nederburgh, vroeger commissarisgeneraal van Ned. Indië, die hem acht kinderen schonk en in 1864 overleed. Van zijn studententijd af was de F. gedurende meer dan 50 jaren door trouwe vriendschapsbanden met den bekenden staatsman Groen van Prinsterer verbonden, wiens beginselen hij met overtuiging was toegedaan. Geschriften, behalve zijn bovengenoemde dissertatie, heeft hij niet nagelaten; des te meer is zijn naam in herinnering gebleven door de werken zijner groote liefdadigheid.
Zie: Levensber. Letterk. 1875, 155.
Zuidema