lutie van 26 Aug. 1672 gelijktijdig met den commies Johan Spronssen benoemd, werd hij belast met de behandeling der buitenlandsche zaken. Hij deed 30 Aug. den eed. Na den dood van Spronssen werd 12 Juni 1680 bepaald, dat Fagel het griffierschap in zijn geheel zou bekleeden, waarop zijn zoon François (4) tot commies werd aangesteld. Deze werd 3 Sept. 1685 medegriffier zijns vaders. Na diens dood kwam ingevolge resolutie van 13 Febr. 1690 het geheele griffiersambt in de handen van François, met aanstelling van diens broeder Hendrik (1669-1728) tot commies. Van hem wordt getuigd, dat hij een man was van groote bekwaamheid, die door zijn wijsheid en ijver veel invloed op den gang der zaken uitoefende en als de andere leden van zijn geslacht uit volle overtuiging de belangen van het Oranjehuis was toegedaan.
Hij was in Oct. 1648 te 's Gravenhage gehuwd met zijne nicht Margaretha Rosa, geb. te 's Gravenh. 23 Maart 1629, aldaar overl. 15 Febr. 1706, dochter van Mr. Cornelis en van Cornelia van Hoogeveen. Hieruit twaalf kinderen.
Vermoedelijk bij of althans kort na zijn benoeming tot griffier nam hij zijn intrek in een huurhuis, staande aan de westzijde van het Noordeinde te 's Gravenhage, en toebehoorende aan Jhr. Justus van Egmond van der Nyenburg. Althans volgens het belastingcohier van 1674 woonde hij dáár. In Mei 1680 kocht hij dit huis met nog twee belendende perceelen van genoemden eigenaar, waarbij zijn zoon François in 1707 door aankoop nog een ander voegde. Al deze panden werden omstreeks 1707 tot één fraai geheel verbouwd door den beroemden bouwmeester Daniël Marot en het nu verkregen huis werd gedurende bijna een eeuw door de Fagel's bewoond.
Zijn portret bij J.J. baron Fagel, huize Avegoor bij Ellecom.
Zie: Scheltema, Staatk. Nederl. I, 347; II, 581; Th. van Riemsdijk, De griffie van H.H.M. (Haag 1885) 12; Notulen Hop en Vivien (uitg. Japikse, Werken Hist. Gen. III: 19) 294 v.; J. van Breen, in Jaarb. Die Haghe 1913, 144 e.v.
Regt