door hem 17 Juni 1722 aanvaard met eene rede De oratore sacro en waarin hij de ars oratoria heeft geleerd naar de beginselen van Petrus Francius, wiens onderwijs hij aan het amsterdamsch athenaeum had mogen genieten, Francius den smaakvollen redenaar, van nature en door oefening even voortreffelijk, in wiens schaduw Fabricius niet kon staan. Zoo althans is de indruk door zijn overgebleven oraties gewekt, De scholis prophetarum (toen hij voor de eerste maal het rectoraat nederlegde), De scriba, docto in regno coelorum (bij de tweede maal, 1717), De provida christiani praesertim theologi senectute (bij de vierde maal, 1737), zijn zwanenzang, waarin hij zich een sterfbed wenschte als van Rivetus en Witsius. Verder nog van onzen smaak liggen zijne talrijke leerredenen, in 't Latijn gesteld en uitgegeven, in vertaling uitgesproken, theologische verhandelingen, De impositione nominis Evae (1711), De impositione nominis Noachi (1712), De impositione nominis Sethi (1712) en vele andere.
Het bekendst is de rede geworden, door hem gehouden, toen hij voor de derde maal het rectoraat neêrlegde, 8 Febr. 1725, herinneringsdag immers van het 150-jarig bestaan der hoogeschool. Hij sprak toen in de Pieterskerk (‘dewijle het gehele geleerde Holland tot deze plechtelijkheit is komen toevloeyen en de grote gehoorzaal onzer hogeschole, alhoewel anderzins ruim genoeg, zulk ene menigte niet omvatten konde’) over de geschiedenis der hollandsche akademie, hare lotgevallen uitvoerig herdenkend, haren roem ten hemel heffend. Bij de vermelding der mannen, die dien roem hadden vermeerderd, herdacht hij ook het bezoek van den Czaar aller Russen, die ‘den felkouden nacht in een gering jacht op den Rhijn, die gelukkig den drempel onzer hogeschool bespoelt, voor de deure onzer academie’ doorbracht en om vijf uur al bij Boerhaave ten bezoek ging. Hij kon niet vermoeden, dat de keizer dienzelfden dag, dat hij zijne rede uitsprak, overleden was. De oratie is vertaald door Dirk Smout, versierd met portretten en twee prenten: de stoet bij gelegenheid der inwijding, en het beleg en ontzet der stad. De vertaler droeg zijn werk op aan F.'s vrouw Anna van Teylingen en aan hare zuster Joanna, gehuwd met den bekenden leidschen burgemeester Johan van den Bergh.
Na zijn verscheiden hield prof. J.v.d. Honert de lijkrede, op het einde waarvan hij allen vrienden des overleden hoogleeraars diens laatsten groet overbracht, van hem die nu was heengereisd ‘naar de hemelsche synode’. Deze lijkrede, Joh. van den Honert, T.H. filii, Oratio de vita ac obitu F. Fabricii, gaat vooraf aan de uitgave van alle 's mans werken: F. Fabricii Opera omnia philologico-theologica, exegetica et oratoria, quatuor voluminibus comprehensa (Lugd. in Bat., Luchtmans, 1740 in 40.). Voorin vindt men het uiterst fraaie portret des hoogleeraars door C. de Moor, geëtst door P. van Gunst, vrij wat fraaier, naar wezen en uitvoering, dan het portret vóór Smout's vertaling der rede op 8 Febr. 1725. Op het schutblad van het exemplaar ter leidsche bibliotheek staat geschreven: ‘In memoriam dilectissimi et amantissimi conjugis Bib. Lugd. Bat. D.D.D. vidua ejus sanctissima Anna van Teylingen’. De leidsche senaatskamer bezit zijn portret, twee jaren vóór zijnen dood geschilderd door H. van der Mij, in toga, met lange witte haren, rechts op den achtergrond een zuil, op welker voetstuk staat 1 Cor. III 2. Als sterfdatum 21 Juli.
Wat hij schreef, vindt men in de bovengenoemde