[Fabricius, Franciscus (1)]
FABRICIUS (Franciscus) (1), geneesheer en dichter, geb. te Roermond omst. 1510, overl. na 1552. Hij studeerde de letteren te Keulen en onderscheidde zich vooral in het Grieksch en Latijn. Daarna studeerde hij de geneeskunde, was als zoodanig te Deventer werkzaam, daarna te Aken, waar hij door het bronwater veel genezingen bewerkte en waar hij zeker in 1545 en 1552 verbleef. Hij ontleedde dit water en beschreef het in een boek, dat, driemaal herdrukt, groot gezag onder de geneesheeren van zijn tijd verkreeg. Hij schreef ook verzen en o.a. een latijnsche vertaling in vers van het lang aan St. Gregorius van Nazianze toegeschreven treurspel Χϱιστὸς πάσ χων. Zijn verzen zijn middelmatig maar correct van stijl. Na 1552 is niets meer van hem bekend.
Zijn werken zijn: Thermae Aquenses, sive de Balneorum naturalium, praecipue eorum quae sunt Aquisgrani et Porceti, naturâ et facultatibus, et quà ratione illis utendum sit liber perutilis (Col., Jaspar Gennepaeus, 1546, 4o., Id. ib., Maternus Cholinus, 1564, 12o., It. ib., Joës Kirchius, 1617, 8o.); Consilia de arthriditis praeservatione et curatione (Francofurt, 1592); Div. Gregorii Nazianzeni theologi Tragedia Christus patiens, latino carmine reddita, per Franciscum Fabricium, Roermondanum, medicum Aquisgranicum (Antverpiae, Strelius, 1550, 8o.).
Zie: Z.J. Thonissen in Biogr. nat. de Belgique VI (1878) 819-20 en de daar aangeh. bronnen als Paquot enz.
Flament