[Eversdijk, Willem (2)]
EVERSDIJK (Willem) (2), geb. te Ellewoutsdijk 25 Dec. 1653, gest. te Rotterdam 11 Juli 1729, zoon van den predikant Johannes (1) (kol. 369) ging na zijn vaders dood wonen bij een tante te Goes, waar hij de eerste opleiding ontving en werd in 1675 student te Utrecht, waar de lessen van o.a. Voet zijne denkwijze ook in zijn volgend leven bepaalden. In 1681 werd hij op denzelfden dag proponent in de theologie en als predikant beroepen te Wemeldinge, waar een boosaardige hand zijne pastorie in brand stak, zoodat hij nagenoeg alles verloor. In 1683 vertrok hij als predikant naar Oostzaan, in 1684 naar 's Hertogenbosch en ten slotte in 1686 naar Rotterdam, waar hij als kanselredenaar grooten naam verwierf. Zijn portret is geschilderd door L. Bouckholt en gegraveerd door R. van Doesburg en door A. de Blois.
Hij huwde 1o. Maria Dompselaar, 2o. Geertruida Spoor en 3o. met Mariade Raadt, en overleefde al zijne kinderen. Een ervan was wel Mattheus E., die als vaandrager 30 Oct. 1710 te Hulst ondertrouwde met Pieternella Cunera van Vlisseghem, jd. van Hulst, waaruit 21 Juni 1722 te Axel is gedoopt Suzanna Adriana, gehuwd met Jacob van Middelhoven. E.'s geschriften zijn: 't Geluk der ware geloovigen (lijkrede op Petr. Plancius) (Rott. 1690); Weeklacht der heyligen (id. op Maria Stuart) (Rott. 1695); De heerlijkheid der Messias 2 dln. (Rott. 1700-1703, herdr. ald. 1721); Aanspraak aan de ouders en kinderen, aanwijzende de nuttigheid van des Heeren lof (Rott. 1723, meermalen herdr., ook Amst. 1838); Het gelukzalig en vreedzaam uiteinde van de vromen (Rott. 1724) (lijkrede op Petrus Dinant) en een voorrede bij de Christelijke annotatien van Matth. du Bois (Rott. 1728).
Zie: Dan. van Henghel, Een leeraar in de heerlijkheid (lijkrede op E.) (1729); de la Rue, Gelett. Zeeland (Midd. 1741) 432-39;