Hij studeerde in Italië rechten en werd in 1529 hoogleeraar in het kanonieke recht te Ingolstadt. In 1535 was hij rector der hoogeschool, maar verliet deze vóór den afloop van zijn rectoraat om te Spiers een zetel te gaan innemen in het Rijks-Kamergericht. Daar bleef hij tot 1542, toen hij naar Ingolstadt terugkeerde en zijn lessen hervatte. In 1546 werd hij ten tweeden male rector der hoogeschool, waarvan hij tot zijn dood een der sieraden was. Hij was de stamvader van een in Duitschland beroemd juristengeslacht, gevormd in Italië, met name te Bologna. Te Ingolstadt waren als hoogleeraar met en na hem werkzaam zijn zonen Nicolaus Everardi III (Junior) en George Everardi. Ook hun broeder Caspar Everardi maakte naam als rechtsgeleerde. De eerstgenoemde had vier zoons, die de voetstappen van hunnen vader drukten (Zie over dezen: Prantl, Geschichte der Ludwig-Maximilians- Universität (München 1872) en Allgemeine Deutsche Biogr. VI in voce Everardi.)
Nicolaus Everardi II wordt geroemd als geleerd jurist en uitstekend docent. Van zijn hand zijn nog twee geschriften bekend. Vooreerst een zeer uitgebreid, op de koninklijke bibliotheek in den Haag aanwezig, werk onder den titel: De Testibus et de fide instrumentorum Tractatus amplissimi Omnibus Jurium Studiosis, Candidatis, Advocatis, Procuratoribus, Judicibus, adeoque omnibus foro inservientibus incredibilem lucem allaturi. Opus ex Manuscripto Exemplari ....nunc primum erutum .... studio et opera Justi Zinzerlingi Thuringi J.V.D. (Francof. 1688). Verder een korte: Ordo studii juris civilis D. Nicolai Everardi, Amsterodami, ad D. Michaëlem Gillis Caes. Maiest. Secretarium, gedrukt achter G. Brucksulbergii Memoriale Juridicum (Lugd. Bat. 1657 en 1676). Door verschillende biografen wordt aan hem toegeschreven een mij onbekend: Lampas sive fax iuris iudiciarii (Francof. 1611). Het wordt genoemd door de Wal en Muther. De laatste deelt mede, dat de schrijver genoemd wordt Everardus a Middelburgo, president van den Grooten Raad van Mechelen en hoogleeraar te Ingolstadt. Dit is een verwarring tusschen beide gelijknamige juristen; met het oog op de bekendheid met de practijk van het Rijks-Kamergericht, die het boek verraadt, wordt echter de tweede als schrijver beschouwd. Von Savigny deelt mede, dat onze Everardi overleed zonder geschriften na te laten.
Zie: Muther, Zur Geschichte der Rechtswissenschaft und der Univ. in Deutschland (Jena 1876) 111; F.C. von Savigny, Geschichte des Röm. Rechts im Mittelalter VI, 465; P. Bosscha, Jo. Nic. Sec. Hag. Opera Omnia (Lugd. Bat. 1821) ix; J. de Wal, Collectanea (hs. univ. bibliotheek te Leiden) XI, 244-8.
van Kuyk