Utrecht (1866); uit deze betrekking werd hij in 1885 eervol ontslagen. Zijn laatste levensjaren sleet hij ‘in otio literario’, eerst te Hilversum, toen in den Haag.
Van zijn geschriften noemen we: Brieven uit Parijs, onder het pseudoniem Adriaan (1848); Rudimenta Latina, in vereeniging met D. Burger Jr. geschreven (1855) en de redevoering, gehouden bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt te Amsterdam: Over de methode van Niebühr in 't bewerken der Romeinsche geschiedenis en over den invloed dien zijn voorbeeld op historisch gebied heeft uitgeoefend (1862). Verder bewerkte E. een Latijnsch Woordenboek, naar het Duitsch van K.E. Georges (1865; 4de dr. 1882) en schreef hij opstellen in De Gids, o.a. over de Agrarische wetten bij de Romeinen; over Mirabeau; over de kinderen van Ferdinand den Katholieke; Hoe Hendrik van Valois koning van Polen werd en Sleeswijk-Holstein tegenover Denemarken. Voorts een aantal boekbeoordeelingen in dat tijdschrift, waarvan Engelbregt in 1863 en 1864 mederedacteur was. De zooeven genoemde opstellen daarin zagen ook afzonderlijk het licht.
Hij was gehuwd met Elisabeth Henrica Maria Cornelia Verstege.
Zuidema