[Elzevier, Jan Jacob]
ELZEVIER (Jan Jacob), ged. te Rotterdam 6 Mei 1746, overl. te Delfshaven 8 Dec. 1819, zoon van Isaac Abrahamsz. Elzevier en Maria van Meel. In 1775 werd hij benoemd tot schepen en verder heeft hij tot 1787 allerlei stedelijke ambten bekleed, o.a. was hij van 1779 tot 1787 vroedschapslid en in het laatste jaar ook burgemeester. Het meest echter heeft hij van zich doen spreken als kolonel van de schutterij. Als vurig patriot, zoo zelfs, dat hij een tamboer had ontslagen, die het Wilhelmus had getrommeld, was hij zeer gehaat bij het volk en vooral in 1784 kwam het tot allerlei botsingen tusschen de burgerwacht van Elzevier en het gepeupel. De bekende Kaat Mossel speelde bij al die opstootjes een groote rol. Van 1780-1787 behoorde Elzevier tot de Maecenaten van het Bat. Gen., maar na dien tijd speelt hij geen rol meer. Bij zijn benoeming tot burgemeester werd hij bezongen door de dichters J.Ph. Hildebrand en A.H. Hagedoorn. Een afbeelding van hem inspireerde eveneens tot een lofdicht (Zie Ged. van J. Verveer, J.P. van HeeI en J. Krap Azn.); van hem bevindt zich in het Rott. gemeentearchief o.a. een portret, teekening in kleuren z.n.o.j. en de kopergravure naar D. Bruyninx, gegraveerd door R. Vinkeles.
Zie: Bronnen Gesch. Rott. I en de literatuur over de familie Elsevier bij Petit, Repertorium.
Moquette