[Egmond, Jan I van (1)]
EGMOND (Jan I van) (1), oudste zoon en leenvolger van Wouter II (kol. 344), overl. 28 Dec. 1369. Hij komt het eerst voor in 1328, onder de edelen, die graaf Willem III naar Vlaanderen vergezelden om den graaf van dat land tegen de oproerigen uit Brugge en omstreken te helpen; in Augustus van dat jaar is hij aanwezig in den slag bij Cassel, waar met behulp der Franschen de opstandelingen verslagen werden. Heer Jan was zeer in aanzien bij de graven Willem IV, V en Aelbrecht, hunne partij toegedaan en met zijn broeders onder de voormannen der Kabeljauwen. In 1343 werd hij met anderen gecommitteerd om, tijdens eene afwezigheid des graven, het land te bestieren; van Aug. 1344 tot Aug. 1345 bewaarde hij het grafelijk slot Nieuwendoren (Enigenburch) in West-Friesland; het blijkt niet of hij den noodlottigen slag bij Stavoren bijwoonde. Daarna vinden wij hem in de omgeving van Willem V; in 1348 als raad. In 1350 verbindt hij ich met den heer van Arkel, met zijn broeder Gerard en anderen om den graaf te steunen tegen de Hoeksche partij, welkerhoofden de Brederode's en Wassenaer's waren. Het is bekend, dat de twisten tusschen den graaf en zijne moeder leidden tot een slag op de Maas (4 Juli 1351); hierbij was heer Jan tegenwoordig. De gravin-moeder werd verslagen en vlood naar hare zuster, de koningin van Engeland, wier gemaal trachtte de veeten bij te leggen, waartoe hij een gezantschap vroeg; Willem V zond als zoodanig o.a. heer Jan van Egmond naar Engeland. In 1355 besloot de graaf den bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, die zich met gravin Margaretha verbonden had, aan te vallen en verzekerde zich daartoe de hulp van eenige stichtsche heeren, o.a. van heer Arent van IJselstein, schoonvader van heer Jan van Egmond. Deze laatste versloeg in den nu gevolgden
krijg de burgers van Bunschoten, hervatte, na den winter, in 1356 den oorlog door het kasteel van Steven van Nyevelt op last van den graaf te belegeren; na zeven weken nam hij het in, waardoor de oorlog een einde nam. Nog in hetzelfde jaar werd heer Jan met zijn broeder Gerrit door Willem V stadhouder van Holland benoorden de Maas gemaakt. Na de krankzinnigheid van den graaf, verleende hij steun aan diens broeder Aelbrecht, bij wien hij o.a. 1358 als raad voorkomt. In 1359 teekende hij als een der hoofden der Kabeljauwsche partij den zoenbrief met Delft; tot zijn dood vindt men hem verder in de omgeving des hertogen.
Wat zijn verhouding met de abten van Egmond aangaat het volgende. Hij schijnt met zijne handlangers, Gerard van Heemskerk en Wouter van Meresteijn, onder het bewind van abt Hugo van Assendelft, vooral in de jaren 1360 en 1361 het klooster veel overlast te hebben bezorgd, door gewelddadig tegen de bewoners en de bezittingen op te treden, zoodat hij in 1360 door den te Avignon zetelenden paus Innocentius VI voor zich gedaagd en eindelijk in 1366 door diens