[Dussen, Adriaan van der (2)]
DUSSEN (Adriaan van der) (2), [(1) zie II kol. 415] geb. 18 Mei 1586, overl. 1653, zoon van Arend van der Dussen en Margaretha van Wijk, nam in 1622 deel aan den aanslag, die door de zoons van Oldenbarnevelt werd beraamd tegen prins Maurits. Na de ontdekking werd ƒ 5000 op zijne gevangenneming gezet. Hij wist zich met Willem van Stoutenburg te Rotterdam schuil te houden, vanwaar beiden, verborgen in een kaasschip, naar Nijmegen ontkwamen. Met groot gevaar voor ontdekking bereikten zij de stad Goch, die door de Spanjaarden bezet was. Van der Dussen begaf zich naar Brussel, waarheen zijne echtgenoote hem volgde en waar hij de bescherming verwierf van aartshertogin Isabella. Hij maakte eene reis door Frankrijk en was in 1624 te Antwerpen. Hij ging over tot de katholieke kerk en werd ritmeester in spaanschen dienst. Zijn volledige overgang blijkt uit een geschrift, dat hij in 1628 vervaardigde, inhoudend middelen om Holland te verzwakken. Later ging hij over in dienst van den Keizer en in 1640 was hij kolonel en krijgscommissaris in keizerlijken dienst. Hij bezat verschillende goederen in Duitschland, o.a. het huis Ostinghausen in Westfalen en het huis Dussen bij Lippstadt. Hij was in 1620 gehuwd met Johanna van Oldenbarnevelt, weduwe van Willem Bisschop en dochter van Elias van Oldenbarnevelt, pensionaris van Rotterdam, broeder van den landsadvocaat.
Er worden vier kinderen van hem genoemd: Maria Margaretha, gehuwd met W. Passau, Philips Elias, geh. met A.O. Ledebur, Adriaan Jacob, die in 1672 kornet in staatschen dienst was en die in 1673 ongehuwd te Brugge overl., en Anna Maria Theresia.
Zie: Resoluties van Holland 15 Maart 1623; Brandt, Historie der reformatie IV 903, 920-960; Aitzema, Saken van staet en oorlogh I, 168-170; Wagenaar, Vaderl. Hist. X 451-467; Kok, Vaderl. Woordenb. die uitvoerige geslachtslijsten der familie v.d.D. geeft; H. Vollenhoven en G.D.J. Schotel, Brieven van Maria van Reigersbergh (Middelb. 1857) 26 en reg.; H.C. Rogge Brieven van en aan Maria van Reigersberch (Leid. 1912); Kron. Hist. Gen. V 434 en XXV 159; Fruin, Verspr. Geschr. IV, 44.
Haak