[Duker, Carolus Andreas]
DUKER (Carolus Andreas), leeraar, later hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid, geb. in 1660 te Unna in het graafschap Mark, en overl. in 1752 te Mijdrecht, prov. Utrecht. Hij studeerde onder Schulting, Roëll en Perizonius in de rechten en de letteren, eerst te Harderwijk, later te Franeker, promoveerde tot Dr. juris en werd in 1700 benoemd tot leeraar in de historie en rhetorica aan het gymnasium te Herborn in Nassau; werd in 1704 conrector te 's Gravenhage en in 1716 hoogleeraar in genoemde wetenschappen aan de hoogeschool te Utrecht. Na in 1734 dit ambt te hebben neergelegd, woonde Duker eerst te IJselstein, daarna te Vianen. Hij werd geroemd als een werkzaam, schrander en oordeelkundig geleerde.
Vooral als uitgever van grieksche en latijnsche schrijvers had D. groote verdiensten. Voortreffelijke uitgaven heeft hij o.a. bezorgd van Florus (1722) en van Thucydides (1731). Verder schreef hij: Opuscula varia de Latinitate Jurisconsultorum veterum (1711) en een Oratio de difficultatibus quibusdam interpretationis grammaticae veterum scriptorum Graecorum et Latinorum (1716).
Zijn door J.G. Colasius in 1718 geschilderd portret bevindt zich in de Universiteit te Utrecht.
Zie: Boekz. der gel. wereld 1734, I, 486; Saxe, Laudatio C.A. Dukeri (1788); van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. II, 254 en 255, en Bouman, Gesch. der Geld. Hoogesch. I, 366; II, 604.
Zuidema