[Crane, Martinus Isaäc de]
CRANE (Martinus Isaäc de), rector van de latijnsche scholen te Hoorn, waar hij 7 Nov. 1803 overl. Hij was een zoon van Johan Willem de Crane, predikant te Kuilenburg, en Cornelia Buys, werd in 1748 te Leiden als jur. stud. ingeschreven en in 1753 tot conrector der lat. school te Kuilenburg benoemd, van waar hij twee jaar later in gelijke betrekking naar Hoorn vertrok. 10 Sept. 1755 aanvaardde hij hier zijn ambt met een oratie: De ortu et progressu cultae Latinitatis. In 1766 werd hij tot rector van de lat. scholen ald. benoemd.
De Crane was lid van het kunst- en letterlievend genootschap ‘Magna molimur parvi’, in 1759 te Hoorn opgericht, en van de in 1766 ten deele hieruit ontstane ‘Maatschappij der Ned. Letterkunde’ te Leiden (de beide andere letterlievende gezelschappen, waaruit deze Maatschappij ontstond, waren: ‘Minima Crescunt’ te Leiden en ‘Dulces aute omnia Musae’ te Utrecht). In de Proeve van Mengelpoëzy, in 1763 door eerstgenoemd genootschap uitgegeven, komen niet minder dan zeven stukken van de Crane's hand voor. Verder vertaalde hij uit het Fransch een treurspel De belegering van Calais (1766) en schreef hij een lofdicht op de Allervroegste vaderlandsche oudheden van den heer Bent, dat intusschen van geen bijzondere waarde schijnt te zijn.
In 1756 was de C. getrouwd met zijn nicht Claasje van Beek, die tot een zeer oude hoornsche familie behoorde.
Zie: Hand. Letterk. 1804, 3, en A. Telting, Het leven van Johan Willem de Crane, in De Vrije Fries VII, Nieuwe Serie I (1856), 112, 113 en 154.
Zuidema