[Cobet, Carel Gabriël]
COBET (Carel Gabriël), geb. 28 Nov. 1813 te Parijs, overl. 28 Oct. 1889 te Leiden. Zijn vader, van Hugenootsche afkomst maar gansch Hollander geworden, was in 1800 in staatsdienst getreden en later bij het Departement van Oorlog geplaatst, dat in 1810 werd ingesmolten bij het algemeen Departement van Oorlog te Parijs. Hier huwde hij Marie Bertrand en keerde, nadat Holland weer zelfstandig was geworden, met zijne jonge vrouw en zoontje derwaarts terug en werd wederom in 's lands dienst genomen.
Carel Gabriël bezocht eerst de school van het Nut van het Algemeen, de z.g. Departementsschool, te 's Gravenhage onder den onderwijzer Beekman. Ds. Sluiter, bij wien hij ter catechisatie ging, merkte het eerst de bijzondere gaven bij den knaap op en maakte er den vader op opmerkzaam, zoodat besloten werd, dat hij theologie zou gaan studeeren. In Mei 1827 ging hij over naar de latijnsche school, waar hij vijf jaren doorbracht, onder den rector Kappeyne van de Coppello, die op zijne vorming een beslissenden invloed heeft geoefend: gedurende dien tijd heeft zich de liefde voor het Grieksch voor goed bij Cobet gevestigd en is de lust gerijpt om aan dat vak zijn leven te wijden.
7 Mei 1832 werd hij te Leiden als student in de theologie ingeschreven, waar het gansche gezin zich op de Mare vestigde, daar zijn vader zijn eervol ontslag en pensioen had aangevraagd en verkregen. Deze bekwam echter spoedig daarna eene betrekking in Overijsel en vestigde zich in 1833 te Zwolle, zoodat de student op kamers bij Emeis op het Rapenburg ging wonen, waar hij is gebleven tot zijn huwelijk met Jeannette Madelène Oliphant in 1847, die hem 5 Jul. 1865 door den dood is ontvallen.
De volgende gebeurtenis bepaalde in het einde van 1835 zijne studierichting. Onder de prijsvragen, die 8 Febr. waren uitgeschreven, was er eene van de Litt. Faculteit, die eene Prosopographia Xenophontea verlangde. Daarop waren 7 antwoorden ingekomen en daaronder drie, die voor bekroning in aanmerking behoorden te komen - onder deze drie weer één, dat bij uitstek verdienstelijk was. Bij opening van het naambriefje bleek Cobet de schrijver te zijn. Deze had 4 Dec. zijn groot-mathesis, en 11 December zijn candidaats in de letteren magna cum laude afgelegd en daarop de theologie voor de letteren vaarwel gezegd, toen hij 31 Dec. het bericht van