[Bouricius, Gijsbert]
BOURICIUS (Gijsbert), van Bouricius, geb. te Leeuwarden en aldaar overl. in 1618, oudste zoon van Jacobus (1), die volgt, en diens eerste vrouw Jetske Gijsberti, kwam in 1592 als student te Franeker, waar hij zich aan de rechtsstudie wijdde. Vandaar vertrok hij naar Leiden, waar hij 2 Juni 1594 als jur. stud. is ingeschreven. Onder Everardus Bronchorst verdedigde hij 27 Jan. 1596 eene Disputatio de Fideiussoribus et Mandatoribus, welke gedrukt is en zich op de leidsche universiteitsbibliotheek bevindt. Na een studiereis in Frankrijk, waar hij den doctorsgraad verkreeg, keerde hij naar Leeuwarden terug, waar hij 21 Juni 1598 als advocaat voor het Hof van Friesland werd beëedigd. Als zoodanig bleef hij tot zijn dood werkzaam. Zijn broeder Hector herdacht hem in een Carmen funebre (Leov. 1618). Over zijn studie worden wij eenigszins ingelicht door het boek zijns vaders over de plichten van den advocaat (zie hieronder), hetwelk door den schrijver aan Gijsbert is opgedragen. De voorafgaande Praefatio ad Filium en de Epilogus, waarmede het boek besloten wordt, zijn aan den zoon gericht en wij lezen daar de niet volkomen heldere woorden: ‘tibi, qui magnis sumptibus, laboribusque ac vitae periculis in Gallico carcere crudelissime in justissimo ac diuturno exantlatis, Doctoralem Lauream in Pontimussana Academia (in qua celeberrimum illum Petrum Gregorium docentem audivisti) cum laude adeptus es, ut accepimus’.
Zie: G. de Wal, Oratio de claris Frisiae JCtis, ann. 243-244; Diarium Ev. Bronchorstii, register i.v. Boricius.
van Kuyk