[Bontius, Jacobus]
BONTIUS (Jacobus), geb. te Leiden 1592, overl. te Batavia 30 Nov. 1631, was de jongste zoon van den medischen hoogleeraar Gerardus B., werd 5 Mei 1604 als studiosus artium liberalium te Leiden ingeschreven, studeerde onder leiding van Pauw, A.E. Vorstius en O. Heurnius, promoveerde 22 Juni 1614 tot Doctor Medicinae, waarna hij zich te Leiden als arts vestigde. Daartoe door Jan Pietersz. Koen aangezocht, vergezelde hij dezen 19 Mrt. 1627 naar Batavia, waar hij 13 Sept. 1627 aankwam. Na een studiereis gemaakt te hebben naar de Molukken en Timor, kwam hij vóór den aanvang van het eerste beleg van Batavia door Sultan Ageng, vorst van Mataram (22 Aug. 1628), aldaar terug en vertoefde hier gedurende beide belegeringen. Intusschen was hij vier maanden lang ernstig ziek, ten gevolge van beri-beri en dysenterie. In 1629 schijnt hij lid van den Raad van Justitie te Batavia geworden te zijn, waarna op 1 Mei 1630 zijn benoeming tot advocaat-fiscaal volgde. Van 15 Oct. 1630 tot 18 Jan. 1631 nam hij bovendien het ambt van baljuw van Batavia tijdelijk waar. Op 14 Sept. 1631 legde hij zijn ambt van advocaatfiscaal neer, en is misschien op dien datum voor vast baljuw van Batavia geworden; mogelijk ook was zijn aftreden een gevolg van onaangenaamheden met gouverneur-generaal Specx.
In de vier jaar, die hij in de tropen doorbracht, heeft hij buiten zijn officieele ambten en de verzorging van zijn geneeskundige praktijk, veel tot stand gebracht op het gebied van natuurwetenschappelijk onderzoek. Een viertal boeken, waarvan het eerste: Notae in Garciam ab Orta, uit natuurhistorisch oogpunt het belangrijkste was, zond hij in 1631 aan zijn broeder Willem te Leiden, die ze pas in 1642 in een slechtverzorgde uitgave in 12mo bij F. Hackius het licht deed zien. Veel beter uitgevoerd was de uitgave van de gebroeders Elsevier (1658), bezorgd door Gul.