[Beylinc, Allairt]
BEYLINC (Allairt), komt in 1424 voor als schout te Gouda. Ten zeerste was hij betrokken in den krijg van zijn dagen, dien der Hoekschen en Kabeljauwschen. O.a. nam hij deel aan het beleg van het kasteel van heer Gerard van Poelgeest onder Koudekerke in 1420. Waarschijnlijk heeft hij voor zijn aandeel aan de vernieling der bezittingen van dezen Hoekschen partijganger later zoo vreeslijk moeten boeten.
In 1425 is Beylinc in Schoonhoven, wanneer deze stad met het daarbij gelegen slot belegerd wordt door Floris van Kijfhoeck, aanvoerder der Hoekschen en strijder voor vrouw Jacoba van Beieren. Het lot is hem hier ongunstig. Willem van de Coulster verdedigt de vesting langen tijd, maar ziet zich door gebrek aan voorraad eindelijk genoodzaakt tot de overgave. De bezetting verkrijgt vrijen aftocht, alleen Allairt Beylinc wordt op zwaar rantsoen gesteld. Dezen losprijs, duizend hollandsche schilden, heeft Beylinc niet bijeen kunnen brengen, al heeft ook hertog Philips van Bourgondië zich voor hem bemoeid. Woordgetrouw keert hij dan tot zijn vijanden terug. Deze besluiten hem levend te begraven. In den nacht op een molenwerf niet ver van het slot heeft de terechtstelling plaats gehad. Als bewerker van den moord wordt met name aangewezen Gerard van Poelgeest.
Verschillende geschiedschrijvers als Wagenaar en Bilderdijk hebben het zonder voldoenden grond voorgesteld, alsof B. voor zeker wist, wat hem te wachten stond en dat hij desniettegenstaande uit zijn tijdelijke vrijheid is teruggekeerd; ze vergelijken hem met den Romein Regulus (de Hollandsche Regulus).
Echter ook buitendien blijft het lot van Beylinc tragisch genoeg. Fruin noemt hem Splinters-zoon. Misschien is B. te identificeeren met dien Aelbrecht Splintersz., die reeds in 1388 als schepen van Gouda optreedt.
Zie: Navorscher II, 39; Nijhoff's Bijdragen 2e R. VI, 1, 145; Fruin, Verspr. Geschr. VIII, 202; A. Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen van Leiden I, 481.
Huges