[Beveren, Willem van (4)]
BEVEREN (Willem van) (4), heer van Strevelshoek, geb. te Dordrecht 12 November 1624, gest. op de reede van Tessel 31 Mei 1672; zoon van Cornelis van Beveren (2) (kol. 108) en Christina Pijll. Een man van mindere beteekenis en minder hooge positie dan zijn vader. Sedert 1655 had hij als lid der veertigen eenig aandeel aan de regeering, was schepen in 1659 en 1660, maar bracht het niet tot burgemeester. Wel was hij enkele keeren gedeputeerde ter Staten van Holland. Hij was nog baljuw en dijkgraaf van het land van Strijen (1648), dijkgraaf van den strijenschen en van den wieldrechtschen polder (resp. 1648 en 1660), rentmeester-generaal van Zuid-Holland (sedert 1652), gecommitteerde ter adm. van Zeeland (van 1650-1652). Als zoodanig diende hij de Witt van bericht over wat er belangrijks in Zeeland voorviel. In 1672 werd hij door de Staten-Generaal benoemd tot gezant naar Spanje, maar overleed op reis daarheen. Hij stond de partij van de de Witten nader dan zijn vader. Evenals deze bewoonde hij Develstein, waarvan zijn broeder Johan (kol. 110) eigenaar was; ook hij beoefende de oudheidkunde en de dichtkunst (o.a. verzen op Cornelis de Witt en den tocht naar Chatham). Hij was gehuwd met Kornelia Schaap (overl. 1666) en had 6 kinderen: 3 zoons en 3 dochters.
Zie: Balen, Beschrijvinge van Dordrecht, 968-969; Schotel (gec. bij Corn. van Beveren), 69 vlg.; van Dalen (zie kol. 109), 170; Brieven van De Witt in Fruin's bewerking, reg. in deel IV.
Japikse