[Beveren, Jacob van]
BEVEREN (Jacob van), heer van Zwijndrecht, geb. 27 Juni 1612 te Dordrecht, gest. 30 Januari 1676 ald.; hij is een jongere broeder van Abraham van Beveren (kol. 106). Ook hij nam jong aan de regeering deel: schepen werd hij in 1639 en 1640; lid van de veertigen in 1641; schout van 1643-1662; burgemeester 1662-1663 en 1670-1671. Bovendien was hij dijkgraaf van Oost-Barendrecht en de Alblasserwaard en van Nieuw-Bonaventura, Mookhoek en Trekdam benevens watergraaf in de Nederwaard. Ook hij was meerdere malen gedeputeerde ter Staten van Holland. Als lid van het college van Gecommitteerde Raden fungeerde hij in 1666-1668 en in 1672. In dit jaar maakte hij deel uit van de commissie tot doorsteking van de dijken. Hij trad bij de regeeringsverandering af. Hij was minder begaafd dan zijn broeder en werd in de regeeringszaken betrekkelijk zeer weinig genoemd. Dit is te meer opmerkelijk, omdat hij gehuwd was (9 Juni 1637) met Johanna de Witt (geb. 30 Jan. 1617; gest. 4 April 1692), eene zuster van Johan de Witt, zoodat hij wel in de gelegenheid was zich te doen gelden. In de familie-kuiperijen te Dordrecht bleef hij geheel op den achtergrond: anders dan zijne vrouw, die hierin meermalen haren invloed trachtte te doen gelden. Hij had 8 kinderen, waarvan alleen twee dochters hem overleefden (waarover zie Balen).
Zijn door C. Bisschop (?) geschilderd portret in het Arent Maertens Hof te Dordrecht.
Literatuur: als bij Abraham van Beveren.
Japikse