[Baselius, Jacob (2)]
BASELIUS (Jacob) (2), geb. en ged. te Bergen-op-Zoom 8 Dec. 1623, gest. te Kerkwerve Febr. 1661, zoon van Samuel (2), die volgt en Elisabeth van de Perre, werd 27 Febr. 1638 te Leiden ingeschreven als phil. stud., studeerende waarschijnlijk op kosten van zijn geboorteplaats. Zoowel in het latijn als nederlandsch beoefende hij sinds dien de dichtkunst blijkens de Jac. Baselii Poemata vario tempore ab eo conscripta 1638-1661 (ms. prov. bibl. in Zeeland), met o.a. gedichten op den dood van zijn zuster Sara B. (4 Mrt. 1638), Petrus Cunaeus en diens vrouw, Antonius Walaeus, Festus Hommius (gedrukt in de Lyckclachten (Leiden 1642) op dezen) en Louis Dieu (gedrukt in de Verscheyden lyckclachten (Leiden 1642 en 43) op hem) (B. woonde zelf destijds bij den hoogleeraar Marcus Zuerius Boxhorn), een gedrukt stuk De bruyloft van den deughdrycken Perdiccas en de eerbare Menace, waarin de begonnen vryagie van Salis en Rasa (Leiden 1642), met verschillende vervolgen op deze van B.'s hand, benevens een Collegium poeticum belgico-latinum (begonnen 3 Jan. 1643), waarvan B. praetor en zijn bloedverwant Lambertus de Roucke (ingeschreven als stud. litt. 20 Febr. 1641), die later nog een gedicht in het ms. schreef, waaruit B.'s geboortedag blijkt, medebestuurslid was, terwijl B. zich ook bij vaderlandsche gebeurtenissen niet onbetuigd liet. Verloofd 4 Jan. 1643 met Elisabeth Dodius, dochter van den predikant Petrus D. te Serooskerke (Sch.) hield hij 18 Juni 1644 een Diss. de antichristo variisque ejus praecursoribus, werd 4 Oct. 1644 proponent bij de classis van Tholen en 16 Nov. 1646 beroepen als predikant te Kerkwerve (bev. 28 Oct.), waar hij 20 Juli 1649 huwde. Hij vervaardigde toen
nog gedichten op den dood van God. Udemans (20 Jan. 1649) en andere op Rochus Hoffer, Edo Neuhusius, Richard Lubbaeus en boekwerken van Joh. Hoornbeek en Hendrik Bruno, enkele daarvan hier en daar gedrukt. Toen Boxhorn zijne Nederlandsche historien (Leyden 1644,