April 1626 den vrede met de Hugenoten herstellen. In 1628 volgde een nieuwe zending met het doel om gerezen misverstanden uit den weg te ruimen. Het nieuwe verbond van 1630 was in niet geringe mate zijn werk gelijk ten slotte ook de groote alliantieverdragen van 1634/5 met Frankrijk, het doel zijner staatkunde en van die des Prinsen. De ongewenschte komst der fransche Koningin-Moeder in 1638 hierheen op hare vlucht voor Richelieu werd door hem met groote handigheid behandeld, ten einde de fransche regeering niet te ontstemmen. Ook overigens bleef hij zich, in samenwerking steeds met prins Frederik Hendrik, die den ervaren staatsman in alles bleef raadplegen, alle moeite geven om de goede verstandhouding met Frankrijk ondanks de bezwaren te handhaven. Zijne laatste zendingen waren die met Heenvliet naar Engeland in Nov. 1639 ten einde de ontstemming aldaar over den slag bij Duins weg te nemen en het huwelijk van den jongen prins Willem met de prinses-royaal voor te bereiden, zoo mogelijk ook eene nieuwe alliantie met Engeland. Eerst in Maart 1640 keerde hij terug, terwijl Heenvliet het huwelijk bleef bevorderen, waarvoor Sommelsdijk ten slotte het contract opmaakte. 1 Jan. 1641 ging hij met Brederode en Heenvliet opnieuw naar Engeland voor de zaak van dit huwelijk, dat inderdaad in Febr. definitief werd afgesproken. Hij keerde echter eerst in Juni 1641 terug, nadat het huwelijk gesloten was. Gedurende zijne aanwezigheid in Engeland had de ervaren diplomaat nauwkeurige kennis opgedaan van den gevaarlijken staatkundigen toestand aldaar, waaromtrent hij tot kort voor zijn dood den Prins bleef inlichten en raden. Hij verzamelde een aanzienlijk vermogen van, naar men zeide, 100000 pd. rente en werd door De Groot geteekend met het woord: ‘vixit sibi et domui
Nassaviae utilis.’ Hij liet een zoon, Cornelis (1), en drie dochters na. Van 1624 tot 1633 was hij curator der Leidsche hoogeschool. Te Sommelsdijk ligt hij in een praalgraf begraven, dat evenwel 1799 door brand verwoest werd.
Een groot aantal zijner brieven en memoriën is uitgegeven in de Archives de la Maison d'Orange Nassau, 2me série, t. I-III; verder in de Gedenkstukken van Oldenbarnevelt en in de brievenverzameling van Jeannin; bij G.W. Vreede, Lettres et négociations de Paul Choart, seigneur de Buzanval et de Francois d' Aerssen (Leyde, 1846); in de Lettres inédites de Francois d' Aerssen à Jacques Valcke, par J. Nouaillac (Paris, 1908). Zijn Noodighe Remonstrantie (vgl. Knuttel, Catalogus, no. 2638-2641), Corte Antwoort (ald. no. 2648) zijn als pamfletten gedrukt in den zomer van 1618. Vgl. ook aldaar de andere hem toegeschreven pamfletten (no. 2610 vlg.).
Vgl. over hem: Aitzema, Saken van Staet en Oorlog, dl. I, 191 vlg. en II, passim; de inleidingen op de werken van Vreede en Nouaillac; Archives, 2me série, t. III, p. XLI suiv.; Fruin, Verspr. Geschr., IX, 127 vlg.; Vreede, Gesch. der Nederl. diplomatie, vooral I, 155 vlg. en III, passim; S. Muller, Mare Clausum (Amst. 1872) over zijn engelsche ambassades, 186 vlg., 306 vlg.; Bronsveld, Het buitengewone gezantschap van Sommelsdijk 1625 en 1626 (Haarlem, 1896); van der Vecht, Corn. van der Myle (Sappemeer, 1907) 87 vlg;; Adelsarchief 1902, 166.
Blok