[Adrichem, Cornelia van]
ADRICHEM (Cornelia van), dochter van Arent v. Adr. en Agatha Suys. Geb. op de ridderlijke hofstede Adrichum bij Beverwijk, werd zij non in het naburig klooster Nazareth, door Augustijner kanonikessen bewoond. De geestdrift voor de studie der klassieke letteren, welke onder invloed van Erasmus de eerste helft der 16e eeuw kenmerkte, drong zelfs door in sommige vrouwenkloosters van ons vaderland. Gelijk eene Anna Suys te Dordrecht, eene Isabella van Grijpskerke te Delft, zoo beoefende ook Cornelia v.A. in haar convent te Beverwijk met voorliefde het Latijn. Vrucht van deze studiën was o.a. eene vertaling der psalmen in versvorm. Haar neef, de latere president van het Hof v. Holland, Cornelis Suys, kreeg, terwijl hij te Parijs studeerde, deze latijnsche gedichten in handen en liet ze met trots zien aan den beroemden leermeester der Sorbonne, Jacques Lefèvre d'Etaples. Als verder bewijs voor hare bedrevenheid in het Latijn geeft van Opmeer een vierregelig gedicht, waarin zij naar de gewoonte van die dagen haar eigen uitvaart bezingt. Volgens dienzelfden zegsman moet zij ook briefwisseling hebben gehouden met den overste van Sint Aachten te Delft, Cornelius Musius. Daar deze eerst in 1538 pater is geworden van dat klooster, moet zij toen nog geleefd hebben.
Over haar: P.v. Opmeer, Opus chronographicum (Antv. 1611) I, 461; Hist. mart. Batavicorum (Coloniae 1625), Dec. I, lib. X, pag. 76; v. Leeuwen, Bat. illustr. 827; Römer, Geschiedk. overzicht v.d kloosters v. Holland en Zeeland 361.
Hensen