op, welke de bewoners van het beschadigde maar onderwijl herstelde minderbroeders-convent bij hun gefingeerd feest hebben genood: ‘Welkom Pater Barbaren, zoo heet het in die klucht, u mogen wij niet ontbeeren.’ Eigenaardig dat in 1570 hij en zijn Kapittel zooveel onaangenaamheden moesten ondervinden van dezelfde orde der Minderbroeders-observanten; v. Adr. heeft dat alles aanschouwelijk in zijn Verbaal beschreven. Op 6 Juli kwam de biechtvader van Alva, Lucas ab Arevalo, zelf een minderbroeder, als pauselijk commissaris met eenige ordensgenooten onverwacht in Sint Barbara en eischte op grond van een bulle, door Pius V op 3 Juli 1568 uitgevaardigd, dat de zusters onverwijld zich onder hun gezag zouden stellen. Na veel strubbeling was men op een kapittelvergadering te Amsterdam van 28 Juli 1570 nog tot een schikking gekomen; die vergadering werd, zooals gewoonlijk, bijgewoond door al de kloosteroversten der congregatie, maar zij werd ditmaal geleid door Lucas ab Arevalo, en v. Adr. had als diffinitor veel bijgedragen tot de overeenkomst. Weldra rezen er echter nieuwe geschillen; het utrechtsche kapittel begon thans een proces te Rome dat groote sommen gelds verslond en in 1574 nog niet was geëindigd, toen de meeste kloosters van deze congregatie reeds waren opgeheven. Dat lot had onderwijl ook Sint Barbara getroffen. In het najaar van 1572 moest v. Adr. zijn werkkring te Delft vaarwel zeggen, vertrok eerst naar Mechelen, waar in 1578 zijn Vita Jesu Christi van de pers kwam, en is ten slotte rector geworden van het Augustinessenklooster ‘Nazareth’ te Keulen, in welke stad hij gestorven is 20 Juni 1585, ‘in het 13e jaar van zijn ballingschap om wille van het geloof ondergaan,’ gelijk zijn
grafschrift getuigt. Reeds te Delft maar vooral in den vreemde had hij zich bezig gehouden met bijzonderheden te verzamelen over de topographie van Palestina. Uit de lijst van auteurs, welke hij heeft geraadpleegd, blijkt dat niet minder dan 36 beschrijvingen van Jeruzalem en van Palestina door hem zijn bestudeerd. Daartoe behoorden middeleeuwsche bronnen maar ook het nieuwste, dat toen te verkrijgen was, bijv. een penteekening van Jan van Scorel en de beschrijving van Jeruzalem door zijn zwager IJsbrand Godfriedsz. in 1563 opgesteld, hulpmiddelen welke ons thans niet meer ten dienste staan. Slechts een deel van dezen arbeid, de topographie van Jeruzalem, is nog bij zijn leven te Keulen in 1584 verschenen; de overige chronologische en topographische studiën van v. Adr. zijn te gelijk met de verhandeling over Jeruzalem in 1590 uitgegeven door een lotgenoot van hem, den burgemeesterszoon Gerardus Brunius (Bruyns), voorheen kanunnik te Deventer. De nieuwe Bibliotheca Belgica geeft een volledige lijst van de elkander opvolgende drukken en vertalingen, welke aan het topographische werk van v. Adr. zijn ten deel gevallen. Daaruit blijkt welk een grooten aftrek vooral de beschrijving van Jeruzalem heeft gevonden; gedurende de 17e en de 18e eeuw is zij in de voornaamste talen van Europa vertolkt; in 1857 verscheen nog een fransche vertaling. Bij de groote vorderingen welke dit soort van studiën in de 19e eeuw heeft gemaakt zijn de topographische werken van onzen auteur thans verouderd; toch verklaarde Levesque nog in 1895 dat er bijzonderheden in voorkomen, welke hare waarde niet hebben verloren.
Van hem: Vita Jesu Christi ex quatuor Evangelistis breviter contexta et in germanum verumque ordinem digesta. Per Christianum Crucium