te plaatsen tenzij .... men betaalde. Dat ging zoover, dat het Hof van Holland - dat hij ook al beleedigd had - in 1739 de hand op hem wist te leggen en hem logies bezorgde in de Gevangenpoort. Hij ging nu den bekeerden zondaar spelen en trachtte door memories het Hof te overtuigen van zijn diep berouw over zijn tot dusverre gevolgde levenswijze en drong aan op genade en verbanning. Het mocht niet baten. Het Hof begreep, dat een gevaarlijk man als W. voor goed onschadelijk gemaakt moest worden; vandaar dat hij bij vonnis van 22 Juli 1739 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld werd. Hij heeft nog bijna acht jaar in de Gevangenpoort doorgebracht, zich onledig houdende met letterkundigen arbeid en het dresseeren van muizen, totdat in Maart 1747 de dood hem verloste. 31 Maart 1727 trouwde hij te Breukelen met Johanna Ernst, aan wie hij reeds 30 Juni 1703 trouwbelofte gedaan had. Bij zijn huwelijk had hij twee kinderen, Jacob en Hendrik, terwijl later nog geboren werd: Jacoba. 11 Mei 1737 had Weyerman zich te Leiden als student in de medicijnen laten inschrijven, doch een jaar later verliet hij weer de stad.
Tot zijn voornaamsten letterkundigen arbeid behooren zijn weekblaadjes. Zij vormen een heele lijst, daar hij gewoonlijk na een of twee jaar een nieuw blaadje begon en ook soms er meer dan één tegelijk uitgaf. Absolute zekerheid omtrent al die periodiekjes is niet te geven, want er werden verschillende blaadjes aan hem toegeschreven, terwijl W. ontkend heeft de auteur te zijn. Met zekerheid kan men aannemen, dat hij schreef: De Rotterdamsche Hermes (30 Sept. 1720 - 4 Sept. 1721); de Amsterdamsche Hermes (30 Sept. 1721 - 21 Sept. 1723), de Ontleeder der Gebreken (11 Oct. 1723 - 8 Oct. 1725 met Ontleeding van den Ontleeder der gebreken); Den Echo des Weerelds (29 Oct. 1725 - 13 Oct. 1727); t' Zamenspraaken tusschen de Dooden en de Levenden (1726, 1727); De Reyzende Chenees (1726, 1727); De Doorzigtige Heremyt (27 Sept. 1728 - 14 Maart 1729); De Vrolijke Kourantier (7, 14 Maart 1729); Den vrolijken Tuchtheer (4 Juli 1729 - 26 Juni 1730); Den Kluyzenaar in een vrolijk humeur (1733); Den Talmud ofte overzeldzaame Joodsche vertellingen (1736); De Naakte Waarheyt (1737); Het Oog in 't zeyl, in de gevangenis geschreven en later uitgegeven. De titel noemt het jaar 1780.
Is voor kenschetsing van de beteekenis van W. zijn optreden als redacteur en schrijver van ‘Wekelijksche papieren’ het voornaamste, ook op ander terrein heeft hij sporen nagelaten. Reeds in 1705 trad hij op met Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier. Kluchtspel (Brugge 1705). Tot deze soort behoort De Maagdenburgsche Alchimist of de gewaande baron van Syberg ontmaskert (Utr. 1733). Zonder jaar verscheen een bundel tooneelstukken getiteld: De Persiaansche zijdewever, Demokriets en Herakliets, Brabandsche voyagie, de Hollandsche zinlijkheyt, den Antwerpsche Courantier, en de Gehoornde broeders, benevens eenige uyt het Grieks vertaalde gezangen van Anakreon.... Gedrukt voor den Autheur. Deze uitgave prijkt met een mooi, door J. Houbraken naar C. Troost gegraveerd, portret.
Onder W.'s overige werken dienen nog vermeld: Historie des Pausdoms (1725, 3 dln.); Eenige scherpe aanmerkingen over de Historie des Pausdoms bij een Karthuyzer monnik (Amst. 1734); De levensbeschrijvingen der Nederlandsche Konstschilders en Konstschilderessen ('s Grav., Dordrecht, 1729-69, 4 dln., grootendeels compilatie); Zegenzang in 1741 aan den .... Hove van Holland ('s Grav. 1741):