ten gevolge der vijandschap, die tusschen hem en Albemarle was ontstaan, nadat hij gepoogd had dezen van de hollandsche ridderschap uit te sluiten, op grond dat hij zitting had genomen in het engelsche Hoogerhuis. In 1717 werd hij niet meer in den kring van vertrouwden, die met Heinsius de zaken leidden, opgenomen, en daarmee hangt het wellicht samen, dat hij met den abbé Dubois tijdens diens verblijf hier te lande nauwe relaties zocht. Zie over zijne ambassade in Engeland: Bussemaker, De Republiek der Vereenigde Nederlanden en de keurvorstkoning George I in Nijhoff's Bijdr. 4e reeks, I; De Triple- Alliantie van 1717 in Nijhoff's Bijdr. 4e reeks, II. Over den twist met Albemarle: Wagenaar, XVIII, 107 en de Bijvoegsels, 37. Over relaties met Dubois: Bourgeois, Le Secret du Régent (1908; deels gebrekkig).
Zijn geschilderd portret is op Duvenvoorde.
Bij zijne vrouw Anna Margaretha (geb. 1683, overl. 1763), eene dochter van den eersten graaf van Portland (H.W. Bentinck, I kol. 299), met welke hij in 1701 gehuwd was, won hij, behalve drie jong overl. zoons, twee dochters: Jacoba Maria (geb. 1709, overl. 1771) echtgenoote van Frederik Willem Torck, heer van Heerjansdam, enz., en Louise Isabelle Hermeline (geb. 1719, overl. 1756), de vrouw van Frederik Willem baron van Reede, 4en graaf van Athlone, enz.
Zie: Obreen, Gesch. gesl. Wassenaer 99.
Obreen