gouvern.-gen. Bruce (I kol. 482) tot gouvern.-gen. van Ned.-Indië benoemd. Onder zijn bestuur kwam o.a. de afschaffing der passarrechten tot stand (1852) werd een belangrijke wijziging gebracht in den verkoop van opium in het klein (1854), werden de havens van Amboina, Banda, Ternate en Kajeli voor den vrijen handel open gesteld, en werd een nieuw regeeringsreglement ingevoerd (Mei 1855). Met groote moeilijkheden had hij te kampen op het gebied der indische financiën, waarbij hij weinig medewerking ondervond van de regeering in Nederland. Dat in de geruchtmakende zaak van het ontslag van Douwes Dekker als assistent-resident van Lebak het recht geheel aan de zijde van den gouverneur-generaal was, is naderhand overtuigend gebleken. Bij Kon. Besl. van 21 Nov. 1855 op de meest eervolle wijze ontslagen, legde hij 22 Mei 1856 het bewind neder.
Voorloopig ging hij als ambteloos burger op het buitengoed Nieuw Rande te Diepenveen leven en bedankte dan ook wegens zijn geschokte gezondheid voor het lidmaatschap der Tweede Kamer, waartoe hij te Steenwijk was gekozen. Ook voor een hem in 1857 aangeboden ministerszetel van binnenlandsche zaken, meende hij om politieke redenen te moeten bedanken. Doch reeds in 1858 werd hij door Amsterdam naar de Tweede Kamer afgevaardigd en meende nu niet te mogen weigeren. In Dec. 1861 door Thorbecke aangezocht de portefeuille van koloniën op zich te nemen weigerde hij, meenende in dezen geenszins de aangewezen persoon te zijn. Ook in 1868, toen in dezelfde richting een poging geschiedde, bleef hij volharden bij zijn weigering. Tot 1862 was hij lid van den Tweede Kamer; daarna van 1865-1881 lid van de Eerste Kamer voor de provincie Zuid-Holland.
Hij was in 1856 benoemd tot Minister van Staat. Overeenkomstig zijn verlangen werd bij testamentaire beschikking zijner weduwe aan de deventer Athenaeumbibliotheek dat gedeelte zijner boekerij vermaakt, dat betrekking had op Nederlands overzeesche bezittingen.
Hij schreef o.a.: Over het bewijs van tiendpligtigheid van landerijen volgens de thans bij ons op dat punt bestaande wetten in
Bijdr. tot regtsgel. en wetg. van den Tex en van Hall IX (1835) 323; Over de regel: en fait de meubles la possession vaut titre in dezelfde Bijdragen XII (1838) 233; Ontwikkeling van de beginselen der wet op het onderstandsdomicilie van 28 Nov. 1818 in Tijdschr. v. staathuishoudk. en statistiek 1841, I, 4e st. 32; Art. 56 van het reglement op het beleid der regeering van Ned. Indië in Bijdr. tot de kennis van het staats-, provinciaal en gemeentebestuur in Nederl. IX (1864) 1.
Zie: P.A. v.d. Lith in Levensb. Letterkunde 1891, 1, 408; M.A v. Rhede v.d. Kloot, de Gouverneurs Generaal en Commissarissen Generaal van Ned.- Indië; Tijdschrift voor Ned.- Indië 1888, I, 143; Eigen Haard 1888, 33. Een geschilderd portret van hem en zijn echtgenoote berust ten huize van den heer W.F. Leemans te 's Gravenhage. Voor de andere portretten zie v. Someren.
H. Kronenberg