[Tinnebroek, Antonius Hubertus]
TINNEBROEK (Antonius Hubertus), geb. 4 Sept. 1816 te Waalwijk, gest. te Brussel 6 Maart 1855. Zijn klassieke opleiding ontving hij eerst te Eindhoven, vervolgens te Herlaar, het kleinseminarie van het bisdom 's-Hertogenbosch. Toen hij vernam, dat zijn vriend Gerardus van Rijckevorsel in de Societeit van Jezus was opgenomen, liet ook hij zich niet langer van het voornemen weerhouden jezuiet te worden en trad 31 Maart 1836 in de orde. In 1840 reeds, toen hij zijn wijsbegeerte voltooid had, werd hij aangewezen, om aan het sinds 1838 hervatte werk der Bollandisten zijn krachten te wijden. In de 5 jaar, aan deze werkzaamheid besteed, schreef hij de Acta van de H. Theresia over, waarvan de commentaar door p.J. van de Moere geleverd werd, en bekwaamde zich voor den meer wetenschappelijken arbeid, die hem na de voltooiing zijner studiën wachtte. Als student der theologie te Leuven (1845-1849) schreef hij in 1847 een weerlegging tegen Mar. Verhoevens werk: Over de rechten en plichten der regulieren, hierin bijgestaan door een zijner medestudenten (P. de Buck): Examen historicum et canonicum libri R.D. Mariani Verhoeven de regularium et saecularium clericorum juribus et officiis. Aan dit werk, waarvan de eerste drie en de laatste 6 hoofdstukken, met uitzondering van het 21ste, van zijn hand zijn, wilde hij nog een tweede deel toevoegen, maar de tijdsomstandigheden van 1848 beletten het hem. Taalstudie was eigenlijk zijn lievelingsvak. Hij kon minstens 21 talen verstaan en zag er niet tegenop een sanskrit vers te maken. Zijn kennis der kerkelijke liturgie maakte hem tot vraagbaak ook buiten zijn land en buiten zijn orde; hij stelde o.a. ten gebruike van het bisdom Luik verschillende kerkelijke officie's op. Door deze wetenschap kwam hij
ook in aanraking met baron W.J.A. de Viron de Dieval, ex-gouverneur van Brabant, die in 1857 al zijn liturgische werken aan de bibliotheek der Bollandisten vermaakte.
Slechts 5 jaar werkte T. met veel ijver - hij besteedde dagelijks aan de studie 8 tot 10 uur - aan de Acta Sanctorum, waarvan hij het 8ste deel van October persklaar kon maken. Bovendien schreef hij in de Auctaria op het 5de en 6de deel van October een aantal commentaren, en richtte zijn onderzoek bij voorkeur op de russische heiligen, waarbij hij bevond, dat zijn voorganger Stilting te streng was geweest in het beoordeelen der russische schismatieken. Hij overleed aan een teringachtige ziekte, die hem reeds lang had gekweld.
Hij was medewerker aan 't tijdschrift van David: De Middelaer (1842-43), waarin zijn