[Telting, Mr. Albartus (1)]
TELTING (Mr. Albartus) (1), geb. te Franeker 11 Oct. 1803 en overl. 17 Sept. 1863, zoon van Isaac Telting en Maria Allardi. Zijne moeder verloor hij reeds in 1809, waarna zijn vader hertrouwde met de dochter van den hoogleeraar Jan Willem de Crane. Voor den laatste koesterde Telting steeds de grootste liefde en eerbied. Na bezoek van de latijnsche school te Franeker, werd hij in 1819 student aan het athenaeum zijner geboorteplaats, volgde daar de lessen o.a. van de Crane, en de juridische colleges van Gabinus de Wal en Philipse. In 1824 ging hij over naar de groninger hoogeschool, waar de Wal en Nienhuis zijn leermeesters waren. Hier promoveerde hij 16 Juni 1826 tot doctor in de rechten op een dissertatie de Juribus nondum natorum (Gron. 1826). Na zijne promotie vestigde hij zich als advocaat te Leeuwarden. Weldra bezat hij als jurist een zoo goeden naam, dat hij op de voordracht geplaatst werd van hoogleeraar in de plaats van zijn naar Groningen vertrokken leermeester Philipse. Evenwel werd een ander benoemd. Zijn optreden als lid der balie werd in 1830 eenigen tijd onderbroken door dienst als luitenant der schutterij en deelname aan den Tiendaagschen Veldtocht. Korten tijd later, 19 Dec. 1832, werd hij tot secretaris van Franeker benoemd, welken post hij elf jaren met ijver en liefde vervulde. Voor het behoud van het friesche athenaeum kwam hij krachtig op met Vrijmoedige stemmen tot behoud van 's Rijks Athenaeum te Franeker (Leeuw. 1842), welke echter de spoedig gevolgde opheffing niet konden beletten. Van 1843 tot 1848 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar hij tot de middenpartij behoorde; kort na zijne verkiezing.